Mens en Omgeving Hoofdstuk 3

Mens en Omgeving Hoofdstuk 3 ( P2)
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Mens en Omgeving Hoofdstuk 3 ( P2)

Slide 1 - Diapositive

Textiel

Slide 2 - Diapositive

Textiel is
A
Een kledingstuk met polyester
B
Een geweven stof
C
Een wasmiddel op biologische wijze
D
Een kledingstuk voor kinderen vanaf 4

Slide 3 - Quiz

Textiel/Kleding heeft verschillende functies, welke functies?

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Vidéo

Wat is een ander woord voor Kunstmatige grondstoffen?:
Blz 104 uit je boek !

Slide 6 - Diapositive

Welke vezel is een natuurlijke vezel?
A
Acetaat
B
Polyacryl
C
Katoen
D
Viscose

Slide 7 - Quiz

Kleren bestaan uit vezels. Wat zijn vezels?
A
Harde, stugge draden
B
Kleine stofdeeltjes
C
Dunne, buigzame draden
D
Grote lappen stof

Slide 8 - Quiz

Ga blz 105 en 106 goed leren !
En maak de opdracht van blz 107, omdat deze stof op de toets zal komen.

Slide 9 - Diapositive

Behandelingsetiket

Slide 10 - Diapositive

Wat staat er op het samenstellingsetiket?
A
Hoe je de was moet wassen
B
Waar het textiel van is gemaakt
C
De wasvoorschriften
D
Wassymbolen

Slide 11 - Quiz

Behandelingsetiket

Slide 12 - Diapositive

Wat staat er op een behandelingsetiket?
A
Van welk materiaal het textielproduct gemaakt is
B
Hoe belangrijk het is om dit product te wassen.
C
Hoe te behandelen tijdens het wassen
D
Hoe het textiel samengesteld is

Slide 13 - Quiz

Is dit een samenstellingsetiket of behandelingsetiket?
A
Samenstellingsetiket
B
Behandelingsetiket

Slide 14 - Quiz

Een behandelingsetiket adviseert om een kledingstuk binnenstebuiten te wassen, maar waarom?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is een wassymbool
A
Een bal die meedraait in de wasmachine als je een dekbed wast
B
Een plaatje dat aangeeft hoe je het textiel moet verzorgen
C
Een tablet wasmiddel die je in de trommel kan gooien
D
Een wasmiddel dat vlekken gemakkelijk verwijdert

Slide 16 - Quiz

Wat is een wassymbool
A
Een bal die meedraait in de wasmachine als je een dekbed wast
B
Een plaatje dat aangeeft hoe je het textiel moet verzorgen
C
Een tablet wasmiddel die je in de trommel kan gooien
D
Een wasmiddel dat vlekken gemakkelijk verwijdert

Slide 17 - Quiz

Wat betekenen deze wassymbolen?
A
1 = in de wasmachine wassen op antikreuk-programma 2 = heet strijken 3 = niet bleken 4 = stomen mag 5 = mag in de droger
B
1 = in de wasmachine wassen op antikreuk-programma 2 = warm strijken 3 = bleken mag 4 = niet stomen 5 = mag in de droger
C
1 = in de wasmachine wassen op gewoon programma 2 = lauw strijken 3 = bleken mag 4 = niet stomen 5 = mag niet in de droger
D
1 = in de wasmachine wassen op gewoon programma 2 = warm strijken 3 = niet bleken 4 = stomen mag 5 = mag niet in de droger

Slide 18 - Quiz

Wanneer je de vieze was verzamelt, houd je rekening met de volgende punten:

Slide 19 - Question ouverte

Op hoeveel graden wordt een kookwas gewassen?
A
90 graden
B
30 graden
C
40 graden
D
100 graden

Slide 20 - Quiz

Was sorteren
Witte was
Zwarte was
Gekleurde was

Slide 21 - Question de remorquage

Waar moet je allemaal op letten als je vieze was gaat sorteren?:

Slide 22 - Question ouverte

Te veel was in de wasmachine
Te weinig was in de wasmachine
In beide gevallen
Verspilling van water en elektriciteit 
De was wordt niet goed schoon
Te veel schuim, waardoor je was gaat zweven
Wasmiddel blijft in de kleding zitten
Te weinig beweging in de trommel

Slide 23 - Question de remorquage

Lees en leer blz 121 en 122 goed !
Het gaat over de vuilgraad en de waterhardheid.

Slide 24 - Diapositive

Noem een voorbeeld van milieu bewust wassen
A
Wasgoed buiten ophangen
B
Voorwas programma gebruiken
C
Wassen met hoge temperaturen
D
Antwoord A, B en C zijn juist

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Vidéo

Wat is Ergonomie?
A
Iets wat met de wetenschap te maken heeft
B
Verstandig met je lichaam omgaan.
C
Je ergert je aan iemand
D
Iets wat met geld te maken heeft

Slide 27 - Quiz