sterke werkwoorden, 3vwo, Kapitel 5

1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Starke Verben 
sterke werkwoorden

Slide 2 - Diapositive

Hoe herken je een zwak werkwoord?

Slide 3 - Question ouverte

Noem een voorbeeld van een zwak werkwoord + het voltooid deelwoord

Slide 4 - Question ouverte

Hoe herken je een sterk werkwoord?

Slide 5 - Question ouverte

Noem een voorbeeld van een sterk werkwoord + het voltooid deelwoord

Slide 6 - Question ouverte

Welke sterke werkwoorden uit Kapitel 5 ken je?

Slide 7 - Question ouverte

Bij welke 2 vormen verandert een sterk werkwoord in het Duits in de tegenwoordige tijd?

Slide 8 - Question ouverte

Hoe verandert welke klinker?

Slide 9 - Question ouverte

Wanneer verandert de ‘e’ in een ‘ie’ en
wanneer in een ‘i’? Noem ook een voorbeeld

Slide 10 - Question ouverte

Welke 3 vragen moet je met "ja" kunnen beantwoorden om te weten dat er een klinkerwisseling moet plaatsvinden?

Slide 11 - Question ouverte

Vorbilder

Slide 12 - Diapositive

1. schlafen Mark _____ schon seit einer Stunde.

Vraag 1: Is het een sterk werkwoord?

Slide 13 - Question ouverte

1. schlafen Mark _____ schon seit einer Stunde.

Waaraan herken je dat 'schlafen' sterk is?

Slide 14 - Question ouverte

1. schlafen Mark _____ schon seit einer Stunde.

Vraag 2: Staat er een 'a' of ‘e’ in de stam van 'schlafen'?

Slide 15 - Question ouverte

1. schlafen Mark _____ schon seit einer Stunde.

Vraag 3: Is het een vorm van ''er/sie/es" of du?

Slide 16 - Question ouverte

1. schlafen Mark _____ schon seit einer Stunde.

Nu je de drie vragen hebt, beantwoord --> wat vul je in?

Slide 17 - Question ouverte

2. sehen Sein Zeugnis (rapport) _____ gut aus.

Vraag 1: Is het een sterk werkwoord?

Slide 18 - Question ouverte

2. sehen Sein Zeugnis (rapport) _____ gut aus.

Waaraan herken je dat 'sehen' sterk is?

Slide 19 - Question ouverte

2. sehen Sein Zeugnis (rapport) _____ gut aus.

Vraag 3: Is het een vorm van ''er/sie/es" of du?

Slide 20 - Question ouverte

2. sehen Sein Zeugnis (rapport) _____ gut aus.

Vraag 2: Staat er een 'a' of ‘e’ in de stam van 'sehen'?

Slide 21 - Question ouverte

2. sehen Sein Zeugnis (rapport) _____ gut aus.

Nu je de drie vragen hebt, beantwoord --> wat vul je in?

Slide 22 - Question ouverte

3. machen Du ______ deine Hausaufgaben.

Vraag 1: Is het een sterk werkwoord?

Slide 23 - Question ouverte

3. machen Du ______ deine Hausaufgaben.

Waaraan herken je dat 'machen' zwak is?

Slide 24 - Question ouverte

3. machen Du ______ deine Hausaufgaben.

Vraag 2: Staat er een 'a' of ‘e’ in de stam van 'machen'?

Slide 25 - Question ouverte

3. machen Du ______ deine Hausaufgaben.

Nu je de drie vragen hebt, beantwoord --> wat vul je in?

Slide 26 - Question ouverte

4. nehmen Du ________

Wat vul je hier in?

Slide 27 - Question ouverte

5. geben Sie ________

Wat vul je hier in?

Slide 28 - Question ouverte

Üben, üben, üben

Slide 29 - Diapositive

Opdracht 
Op de volgende dia vind je een link naar een oefening met sterke werkwoorden.

Maak de 3 oefeningen van de tegenwoordige tijd (Präsens) en noteer je score. Die heb je straks nodig!



Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Lien

Hoeveel fouten heb je opdracht 1?
0 F
1-3 F
4-6 F
7-10 F
>10 F

Slide 32 - Sondage

Hoeveel fouten heb je opdracht 2?
0 F
1-3 F
4-6 F
7-10 F
>10 F

Slide 33 - Sondage

Hoeveel fouten heb je opdracht 3?
0 F
1-3 F
4-6 F
7-10 F
>10 F

Slide 34 - Sondage

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap bijna alles
D
Ik snap het niet.

Slide 35 - Quiz

Uitleg Grammatica
herhaling / samenvatting

Slide 36 - Diapositive

Starke Verben
  • fahren, schlafen, tragen, halten, laufen, lassen, waschen, gefallen, anfangen  = a --> ä
  • sprechen, essen, vergessen, fressen, helfen, sich treffen = e --> i
  • sehen, lesen = e --> ie

Uitzonderingen:
→ nehmen = du nimmst / er-sie-es nimmt
→ geben = du gibst / er-sie-es gibt

Slide 37 - Diapositive

Hoe herken je een zwak werkwoord?

Een zwak werkwoord is een werkwoord waarvan het
   voltooid deelwoord eindigt op -t of -d.


  Bijv. dansen - danste - gedanst
          melden - meldde - gemeld


Slide 38 - Diapositive

Hoe herken je een sterk werkwoord?
Een sterk werkwoord is een werkwoord dat in de verleden tijd van klank verandert en waarvan het voltooid deelwoord eindigt op -en.



Bijv. lopen - liep - gelopen
         laufen - lief - gelaufen

Slide 39 - Diapositive

Bij welke 2 vormen verandert een sterk werkwoord in het Duits in de tegenwoordige tijd?

  • du
  • er / sie / es



Slide 40 - Diapositive

Hoe verandert de klinker?

  • a = ä
  • e = i / ie



Slide 41 - Diapositive

Wanneer verandert de ‘e’ in een ‘ie’ en 
wanneer in een ‘i’?


  • ie = lange ‘e’ Voorbeeld: sehen


  • i = korte ‘e’ Voorbeeld: sprechen



Slide 42 - Diapositive

Wanneer precies wissel?

Hiervoor moet je 3 vragen met "ja" kunnen beantwoorden.



  1. Is het werkwoord sterk?
  2. Staat er een 'a' of ‘e’ in de stam?
  3. Is het een vorm van ''er/sie/es" of du?


ALLEEN dan verandert de klinker in het werkwoord!!!!



Slide 43 - Diapositive