Modalverben: können, dürfen, müssen, wissen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Modalverben

können, dürfen, müssen & wissen

Na 200 meter moet u links af.

Nach 200 Metern ..... Sie links abbiegen.

1. müsst
2. müssen
3. müss
4. müsse

Ik weet waar jij bent!

Ich ..... wo du bist!

1. wisse
2. weiße
3. wiss
4. weiß

Mogen wij hier gaan zitten?

......... wir uns hier setzen?

1. Mogen
2. Mögen
3. Durfen
4. Dürfen

Jullie weten niet wat je moet doen?

Ihr ...... nicht was ihr machen musst?

Kunnen jullie mij zeggen, waar de Marktstraat is?

....... ihr mir sagen, wo die Marktstraße ist?

1. Kann
2. Kannt
3. Könn
4. Könnt

Mag jij naar het schoolfeest?

..... du zum Schulfest?

Hij mag niet naar de bioscoop.

Er ..... nicht ins Kino gehen.

Ik moet even kijken of dat gaat.

Ich .... mal gucken, ob das geht

Weet u, waar hier een supermarkt is?

...... Sie, wo hier ein Supermarkt ist?

Simon kan mij per e-mail bereiken.

Simon .... mich per E-Mail erreichen.

Hij moet direct naar het ziekenhuis!

Er ..... direkt ins Krankenhaus!

Fertig! Gut gemacht