Pouvoir et Vouloir

Bonjour et bienvenue!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bonjour et bienvenue!

Slide 1 - Diapositive

Thavo/vwo-2 chapitre 3
Aujourd'hui
Ce-cet-cette-ces
Pouvoir et Vouloir
Chapitre 3, D'accord

Slide 2 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
Dit grammatica-onderdeel gaat over het aanwijzend voornaamwoord.


Dit boek, die tas, deze klassen, dat ding.

In het Frans zijn daar een aantal woorden voor. Welke je moet gebruiken, hangt af van het woord dat er direct achter komt, net als het bezittelijk voornaamwoord!

Alle aanwijzende voornaamwoorden kunnen ´dit, die, deze of dat´ betekenen. Dit hangt af van het zelfstandig naamwoord wat erachter staat.

Slide 3 - Diapositive

Het aanwijzend voornaamwoord
ces & cette
Ces: voor alle meervoudswoorden. Het maakt dus niet uit het mannelijk of vrouwelijk is!

Bijvoorbeeld:
ces filles (die meisjes)
ces garcons (die jongens)

Cette: voor alle vrouwelijke woorden in het enkelvoud. Bijvoorbeeld:

Bijvoorbeeld:
cette fille (dat meisje)
cette amie (deze vriendin)

Slide 4 - Diapositive

Het aanwijzend voornaamwoord
ce & cet
Ce: bij alle mannelijke woorden zonder klinker (a/e/i/o/u/h).

Bijvoorbeeld:
ce garçon (die jongen)
ce portable (deze mobiele telefoon)

Cet: bij alle mannelijke woorden met klinker (a/e/i/o/u/h).

Bijvoorbeeld:
cet hôtel (dit hotel)
cet ami (deze vriend)

Slide 5 - Diapositive

Zijn er nog vragen?
Is het iedereen gelukt om de aantekening over te nemen?

Wie heeft er nog een vraag over het aanwijzend naamwoord?

Nu is het moment om de vragen te stellen, anders gaan oefenen!.

Slide 6 - Diapositive


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

Je voudrais manger une salade. J'aime __________ salade 

Slide 7 - Question ouverte


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

J'ai mangé souvent dans un hôtel. _____ hôtel est super!

Slide 8 - Question ouverte


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

Puis, une viande avec les frites. _______ frites sont les meilleures!

Slide 9 - Question ouverte


Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce/cet/cette/ces.

____ dessert, c'est mon dessert préféré.

Slide 10 - Question ouverte

Répéter:
grammaire H
In de Franse taal kennen we zowel regelmatige werkwoorden & onregelmatige werkwoorden

Onregelmatige werkwoorden (de naam zegt het al) onregelmatig, je kunt dus geen regel toepassen. Dit zijn rijtjes die je moet stampen.

Dit hoofdstuk leren we 2 onregelmatige werkwoorden: pouvoir & vouloir

Slide 11 - Diapositive

Grammaire H:
het werkwoord pouvoir
Het werkwoord pouvoir betekent kunnen of mogen.

je peux
                                            ik kan/mag
tu peux                                            jij kunt/mag
il/elle/on peut                                   hij/zij/men kan/mag

nous pouvons                                    wij kunnen/mogen
vous pouvez                                      u kunt/mag, jullie kunnen/mogen
ils/elles peuvent                                 zij kunnen/mogen

Slide 12 - Diapositive

Grammaire H:
het werkwoord vouloir
Het werkwoord vouloir betekent willen.

je veux
                                            ik wil
tu veux                                            jij wilt
il/elle/on veut                                   hij/zij/men wil

nous voulons                                     wij willen
vous voulez                                       u wilt, jullie willen
ils/elles veulent                                  zij willen

Slide 13 - Diapositive

Grammaire H:
let even op!
Bij de werkwoorden pouvoir & vouloir hoort meestal nog een tweede werkwoord.
Dat tweede werkwoord is altijd een heel werkwoord en staat direct achter het eerste.

Voorbeelden:
Je veux acheter un cadeau.          (Ik wil een cadeau kopen)

Je peux essayer ce jean?              (Mag ik deze spijkerbroek passen?)

Slide 14 - Diapositive

Zijn er nog vragen?
Is het iedereen gelukt om de aantekening over te nemen?

Wie heeft er nog een vraag over deze twee werkwoorden?

Nu is het moment om de vragen te stellen, anders gaan we oefenen :)

Slide 15 - Diapositive


Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir.

Tu __________ venir quand?

Slide 16 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir.

À quelle heure, vous __________ venir quand?

Slide 17 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.

On __________ venir en train?

Slide 18 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.

Elles __________ venir le matin.

Slide 19 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.

Nous __________ venir samedi.

Slide 20 - Question ouverte

au travail-
les devoirs

FAIRE = Maken: 
Exercice D (Supplément chapitre 3)
D'accord §3.1 ex. 2, 3, 5
APPRENDRE= Leren: 
Voca 3-1 t/m 3-3 (Quizlet)

Slide 21 - Diapositive