V2 2122 Herhaling toetsstof toetsweek 3

Contenu du test
  • Een luistertoets over chapitre 1 tm 3
  • Paar opgaven over voca en grammatica
  • Een of twee schrijfopdrachten
  • De toets telt 3x mee

Apprendre:
  • Vocabulaire Chapitre 3 FR<->NL (p. 128-129).
  • Phrases Clés Chapitre 3 NL>FR (p. 130).
  • Alle grammatica CH 1-3 (p. 162-166)
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Contenu du test
  • Een luistertoets over chapitre 1 tm 3
  • Paar opgaven over voca en grammatica
  • Een of twee schrijfopdrachten
  • De toets telt 3x mee

Apprendre:
  • Vocabulaire Chapitre 3 FR<->NL (p. 128-129).
  • Phrases Clés Chapitre 3 NL>FR (p. 130).
  • Alle grammatica CH 1-3 (p. 162-166)

Slide 1 - Diapositive

Révision pour le test
1. Les verbes vouloir en pouvoir
2. Le passé composé
2. L'adjectif
3. Les verbes en -er
4. Le pronom démonstratif

Slide 2 - Diapositive

Waar heb je nog uitleg of hulp bij nodig? Kies uit:
1. Niets, ik snap alles goed
2. Alles graag
3. Een of meer van passé composé, adjectif, bezittelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord, de werkwoorden vouloir en pouvoir of iets anders?

Slide 3 - Question ouverte

1. Vouloir en pouvoir
Tip: herhaal voor de schrijfopdracht ook de andere onregelmatige werkwoorden!
Tip: herhaal de onregelmatige werkwoorden op de site van Grandes Lignes:

Slide 4 - Diapositive

vouloir [voelwa:r] = willen
Ook van vouloir, in de 1e geleerd: je voudrais un coca et une pizza s'il vous plaît.
Betekenis: ik zou graag willen

Slide 5 - Diapositive

pouvoir [poevwa:r] = kunnen

Slide 6 - Diapositive

Let op!

Let op: na vouloir en pouvoir volgen vaak woordgroepen zoals 'ouvrir la fenêtre', 'aller aux toilettes' waar ook een werkwoord in zit, of alleen een werkwoord. Denk maar aan het Nederlands, daar is het hetzelfde:

Kan ik naar de wc gaan? = Je peux aller aux toilettes?

Je hebt dus een 'hulpwerkwoord' (vouloir of pouvoir) en een tweede werkwoord. De werkwoorden staan in de Franse zin altijd bij elkaar!

Slide 7 - Diapositive

Révision 2
Le passé composé

Slide 8 - Diapositive

Even opfrissen... Welke zin is goed?
1. Tu avez mangé une pizza.
2. Vous avons regarder un film.
3. Il a fait ses devoirs.
4. Je ai fait mes devoirs.

Slide 9 - Diapositive

Wat zie je? Maak de laatste zin af

Slide 10 - Diapositive

Onregelmatige werkwoorden
On regarde la vidéo:

https://tinyurl.com/5dakjsbe

Slide 11 - Diapositive

Passé composé, komt met z'n twee. Welke twee?
A
werkwoord + bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord
C
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
D
bijwoord + voltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Welk hulpwerkwoord gebruik je?
A
vouloir
B
aller
C
avoir
D
faire

Slide 13 - Quiz

Hoe maak je het voltooid deelwoord van een werkwoord op 'er' ?
A
pak het hele werkwoord
B
Hele werkwoord, min r
C
Hele werkwoord, min r + accent op de e
D
Hele werkwoord, min e

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Hebben jullie je huiswerk gemaakt?
A
Vous fait vos devoirs?
B
Vous avez fait vos devoirs?
C
Vous avez faité vos devoirs?
D
Vous avons fairé vos devoirs?

Slide 15 - Quiz

Tu veux pratiquer plus? / Meer oefenen?
Chapitre 1 D ex. 17c, 18

Slide 16 - Diapositive

Vertaal:
Ik heb gedanst (danser)

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal:
Jullie hebben gespeeld (jouer)

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal:
Ik ben ziek geweest. (ziek zijn = être malade)

Slide 19 - Question ouverte

Teste ta connaissance. Vul de uitgangen van het bijvoeglijk voornaamwoord in op de volgende slide.

Slide 20 - Diapositive

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
-
-s
-e
-es

Slide 21 - Question de remorquage

Adjectif 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 22 - Diapositive

Waar staat een bijvoeglijk naamwoord in het Frans?


Meestal na een zelfstandig naamwoord. 
- Les fleurs rouges 

Uitzondering: bon, beau, grand, nouveau, petit,  joli, haut, long, vieux

Ex. la bonne nourriture  = het lekkere eten

Slide 23 - Diapositive

4. Het bezittelijk voornaamwoord / L'adjectif

Slide 24 - Diapositive

Welke bezittelijke voornaamwoorden ken je nog? Écris-les!

Slide 25 - Question ouverte

Rafraîche ton mémoire avec cette vidéo:
https://tinyurl.com/2p8v9uya

Slide 26 - Diapositive

Extra oefenen?
Tu fais les exercices 30e, 31a, 32 du chapitre 1

Slide 27 - Diapositive

Grammaire D ch. 3
Het aanwijzend voornaamwoord
Hoe zeg je die broek, die sneakers, dat jasje etc?
het aanwijzend voornaamwoord:
enkelvoud
meervoud
mannelijk
ce
ces
mannelijk met h of klinker
cet
ces
vrouwelijk
cette
ces

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Complète:
Tu (habiter) à Vleuten?
A
habite
B
habiter
C
habites
D
habit

Slide 31 - Quiz

Wat is de uitgang die hoort bij ils/elles?
A
-ent
B
-e
C
-er
D
-ez

Slide 32 - Quiz

Complète:
Louane (habiter) à Paris.
A
habit
B
habite
C
habites
D
habitent

Slide 33 - Quiz