Toetsstof+oefenvragen leesvaardig

Leesvaardig: de toets
Wat moet je weten?
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Leesvaardig: de toets
Wat moet je weten?

Slide 1 - Diapositive

Toetsstof + uitleg
De vier manieren om een tekst in te leiden:
-aanleiding noemen
-voorbeelden geven
-onderwerp aankondigen
-vragen stellen

Slide 2 - Diapositive

Kernzin
De zin met informatie waar het in de alinea verder over gaat.

Dit kan de eerste of tweede zin zijn: uitleg ervan komt daarna.
Kan ook de laatste zin zijn: een conclusie van wat ervoor werd vermeld.

Slide 3 - Diapositive

Deelonderwerp
Onderwerp van een (of twee) alinea's.

Het deelonderwerp kun je vinden in de kernzin.

Slide 4 - Diapositive

Belangrijkste verbanden 

Oorzaak - gevolg
Uitleg
Reden
Voorbeeld
Opsomming

Tegenstelling
en signaalwoorden

daardoor, doordat, waardoor
namelijk
omdat, want
zo, zoals, bijvoorbeeld
ook, daarnaast, bovendien, ten eerste, een ander(e).....
maar, hoewel, daarentegen

Slide 5 - Diapositive

Doel / bedoeling van de tekst
Informeren (Je krijgt informatie, bijv. nieuwsbericht)
Overtuigen (DE MENING VAN DE SCHRIJVER--->argumenten)
Amuseren (ter vermaak, bijv. een stripverhaal of gedicht)
Overhalen/activeren (iemand moet iets gaan doen, bijv.die nieuwe tandpasta kopen, kost meestal geld)

Slide 6 - Diapositive

Onderwerp
Waar de hele tekst over gaat in 1, 2 of 3 woorden

Deelonderwerp:
Waar een alinea (of 2 alinea's) over gaat

Slide 7 - Diapositive

Hoofdgedachte
Een korte samenvatting van de tekst, zo volledig mogelijk.

Wat de schrijver over het onderwerp wil zeggen.

Slide 8 - Diapositive

Synoniem
Een ander woord, zelfde betekenis.

rumoerig -  luidruchtig - druk
rennen - hollen -draven 



Slide 9 - Diapositive

Wat is citeren?

Een zin letterlijk overnemen uit de tekst.

HOE?
1) je schrijft de hele zin op, of
2) Je noteert de eerste 2 woorden, dan 3 puntjes en de laatste
     2 woorden ---> voorbeeld: De laatste...niet gezegd.

Slide 10 - Diapositive


Wat is de kernzin?
A
De Maastrichtse ...het onderwijs
B
Jongeren tussen ...hen verwachten
C
Jongeren tussen....termijn inschatten

Slide 11 - Quiz

Sleep de tekstdoelen naar de juiste tekstvormen.
Informeren
Aansporen
Overtuigen
Amuseren
Uitleggen

Slide 12 - Question de remorquage

Een voorbeeld van een tekstvorm bij het tekstdoel Informeren is een krantenbericht. Welke tekstvormen horen bij welke tekstdoelen?

Uitleggen
Amuseren
Overhalen
Overtuigen
Bespreking van een film
Reclametekst
Studietekst
Spannend boek

Slide 13 - Question de remorquage

De hoofdgedachte van een tekst.....
A
is hetzelfde als het onderwerp
B
is het belangrijkste dat over het onderwerp wordt gezegd
C
is altijd één woord
D
vind je vaak in het middenstuk van een tekst

Slide 14 - Quiz

opsomming
tegenstelling
voorbeeld/
toelichting
bijvoorbeeld
ten eerste
maar.

echter
zoals..
ook

Slide 15 - Question de remorquage

Doordat het weken lang niet geregend heeft, is het bodemwater gezakt waardoor er droogte dreigt.
In deze zin is er sprake van:
A
een opsomming
B
een tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
uitleg

Slide 16 - Quiz

Op welke manieren kan een tekst worden ingeleid?
A
conclusie
B
anekdote
C
advies
D
aanleiding

Slide 17 - Quiz

Wat wordt bedoeld met 'aanleiding' (als manier om een tekst in te leiden)

Slide 18 - Question ouverte

Op welke manieren kun je een tekst afsluiten?
A
samenvatting
B
conclusie
C
advies
D
anekdote

Slide 19 - Quiz

timer
2:00
Inleiding
slot
middenstuk
Meestal 1 alinea
Meestal 1 alinea
conclusie
een of meerdere vragen stellen
aanleiding vertellen
onderwerp aankondigen
functie is aandacht trekken
functie: opbouw/tekststructuur vertellen
functie: hoofdgedachte uitwerken
functie: deelonderwerpen bespreken
samenhang door verbindingsmanieren
samenvatting
meerdere alinea's
functie: tekst afsluiten
oproep doen
aanbeveling maken

Slide 20 - Question de remorquage

Welk verband zie je in deze zin:
Ik heb veel hobby's. Ten eerste sport ik graag, bovendien speel ik vaak FIFA en ik lees weleens een boek.
A
tegenstelling
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
reden

Slide 21 - Quiz

Wat zijn de signaalwoorden in deze zin:
Ik heb veel hobby's. Ten eerste sport ik graag, bovendien speel ik vaak FIFA en ik lees weleens een boek.
A
ten eerste, graag, bovendien
B
graag, bovendien, vaak
C
ten eerste, bovendien, en
D
bovendien, vaak, en

Slide 22 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin:
Hij houdt erg van gamen, daarentegen speelt zij liever buiten.
A
tegenstelling
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
reden

Slide 23 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij houdt erg van gamen, daarentegen speelt zij liever buiten.
A
erg
B
gamen
C
daarentegen
D
liever

Slide 24 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin:
In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
tegenstelling
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
voorbeeld

Slide 25 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin:
In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
en
B
lente
C
veel
D
zoals

Slide 26 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 27 - Quiz

Wat is het verband in deze zin:
Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
tegenstelling
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
reden

Slide 28 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel

Slide 29 - Quiz