lowan huis woorden memory

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
ISK/nt2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

dia 1

Slide 2 - Diapositive

Welke woorden zag je op de vorige dia?

Slide 3 - Question ouverte

dia 2

Slide 4 - Diapositive

Welk woorden zag je op de vorige dia?
A
de badkamer
B
de zolder
C
de trap
D
de tuin

Slide 5 - Quiz

dia 3 

Slide 6 - Diapositive

dia 3
Welk woord zag je NIET?
A
de lift
B
de zolder
C
de schoorsteen
D
het dak

Slide 7 - Quiz

dia 4

Slide 8 - Diapositive

dia 4
Welk woord zag je NIET?
A
het appartement
B
het dorp
C
de verdieping
D
de boerderij

Slide 9 - Quiz

dia 5 

Slide 10 - Diapositive

dia 5
Welk woord zag je NIET?

A
de eettafel
B
het dorp
C
de bushalte
D
het vloerkleed

Slide 11 - Quiz

dia 6 

Slide 12 - Diapositive

Waar kun je op zitten ?

Slide 13 - Question ouverte

dia 7 

Slide 14 - Diapositive

Dia 7.
Welk woord zag je NIET?
Tekst
A
de deken
B
het bed
C
de spiegel
D
het gordijn

Slide 15 - Quiz

1.  
2. 
3. 
4.
Dia 8 

Slide 16 - Diapositive

dia 8
Wat zag je? Noem de 4 woorden.
> de ...... > het ......

Slide 17 - Question ouverte

dia 9 

Slide 18 - Diapositive

dia 9
Welk woord zag je NIET?
A
het bed
B
de wastafel
C
de handdoek
D
het bad

Slide 19 - Quiz

dia 10

Slide 20 - Diapositive

dia 10
Welk woord zag je NIET?
A
de magnetron
B
de koelkast
C
de afzuigkap
D
de zeep

Slide 21 - Quiz

Dia 11 

Slide 22 - Diapositive

Welk woord zag je NIET?
A
de koelkast
B
de afzuigkap
C
de stofzuiger
D
het strijkijzer

Slide 23 - Quiz

dia 12

Slide 24 - Diapositive

Welk woord zag je NIET?
A
de emmer
B
de vaatwasser
C
de bezem
D
de strijkijzer

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive

Dingen en mensen aanwijzen
de Aanwijzende Voornaamwoorden
dingen en mensen aanwijzen
de aanwijzende voornaamwoorden
deze - die
dit - dat
deze man, die vrouw, dit kind, dat boek

Slide 27 - Diapositive


hier 

daar
singularis
de broek
deze broek
die broek
het shirt
dit shirt
dat shirt
pluralis
de broeken
deze broeken
die broeken
de shirts
deze shirts
die shirts

Slide 28 - Diapositive

Neem je ......... rode paprika of ......... groene? (de paprika)
A
deze, deze
B
dit, dit
C
deze, dit
D
dit, deze

Slide 29 - Quiz

Ik neem ......... bril. .......... andere bril staat me niet. (de bril)
A
deze, die
B
deze, dat
C
dat, dat
D
deze, dit

Slide 30 - Quiz

Ober, .......... biefstuk is niet vers! (de biefstuk)
A
dit
B
deze

Slide 31 - Quiz

Ik houd van ijs, maar ...... ijs vind ik niet lekker (het ijs)
A
die
B
dit

Slide 32 - Quiz