3.2 lezen + herhaling basisbegrippen

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

informeren
amuseren
overtuigen
activeren
uiteenzetting
stripverhaal
flyer
betoog

Slide 3 - Question de remorquage

Slide 4 - Diapositive

Wat voor een twee soorten argumenten kennen we?

Slide 5 - Question ouverte

Welke uitspraak met betrekking tot objectieve argumenten en subjectieve argumenten is waar:
A
Objectieve argumenten zijn niet- feitelijke uitspraken, subjectieve argumenten zijn controleerbaar.
B
Subjectieve argumenten zijn niet feitelijke uitspraken, objectieve argumenten zijn controleerbaar.
C
Argumenten, zowel de objectieve als de subjectieve, zijn foute argumenten.
D
Objectieve argumenten en subjectieve argumenten zijn verschillende soorten standpunten.

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Kritisch beoordelen van argumenten

Slide 8 - Carte mentale

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Ik vind dat roken slecht is.

Slide 11 - Diapositive

Hoe noemen we de zin 'Ik vind dat roken slecht is.'?

(standpunt/argument/weerlegging)

Slide 12 - Question ouverte

aanbeveling
conclusie
argument
Ik vind dus dat roken verboden moet worden.
Ik raad winkels aan geen sigaretten meer te verkopen.
Roken is namelijk slecht voor je gezonheid.

Slide 13 - Question de remorquage

oorzaak
gevolg
probleemstelling
Jongeren beginnen vaak met roken door groepsdruk.
Uiteindelijk kun je verslaafd raken.
Het is schokkend dat jongeren steeds vroeger beginnen met roken.

Slide 14 - Question de remorquage

Wat is een anekdote?
A
een grappig en herkenbaar verhaaltje
B
een reden om ergens over te schrijven
C
een bepaalde vraag
D
een constatering

Slide 15 - Quiz

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het midden van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 16 - Quiz

In welke zin staat een nuancering?
A
Je ben niet meteen verslaafd als je één sigaret hebt gerookt.
B
Roken is nog veel schadelijker dan mensen denken.
C
Bovendien stinken mensen die roken uit hun mond.
D
Heb je er wel eens aan gedacht wat roken doet met je witte muren?

Slide 17 - Quiz

Basisbegrippen
leesvaardigheid

Slide 18 - Diapositive

Hoe omschrijf je het onderwerp van een tekst?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is waar over een hoofdgedachte?
A
De hoofdgedachte is niet te vinden.
B
De hoofdgedachte is nooit een vraag.
C
De hoofdgedachte staat altijd in het slot.
D
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Benoem de vier tekstsoorten.

Slide 22 - Question ouverte

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

signaalwoord + verband:

Grote schoonmaak
Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.

A
Signaalwoord: niet Verband: opsomming
B
Signaalwoord: niet Verband: toelichting
C
Signaalwoord: daarentegen Verband: tegenstelling
D
Signaalwoord: daarentegen Verband: voorbeeld

Slide 28 - Quiz

Signaalwoord: daarnaast

Tekstverband:
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 29 - Quiz

Signaalwoord: waarmee

Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie

Slide 30 - Quiz

Signaalwoord: Omdat
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Reden of argument
D
Oorzaak-gevolg

Slide 31 - Quiz

Waaruit bestaat een tweedeling?

Slide 32 - Question ouverte

Slide 33 - Diapositive

Welke functie vind je NIET in de inleiding
A
aanleiding
B
samenvatting
C
argument
D
een persoon introduceren

Slide 34 - Quiz

Welke functie vind je NIET in het slot
A
een toelichting geven
B
een advies geven
C
een samenvatting geven

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Diapositive