H2.4

Welkom!
Boek(H2.4), schrift, pen en rekenmachine op tafel.
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Boek(H2.4), schrift, pen en rekenmachine op tafel.

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen H2.3:
  • Je weet welke verschillende leningen zijn er?
  • Je weet welke redenen mensen hebben om geld te lenen (leenmotieven)
  • Je weet wanneer neem je welke lening neemt
  • Je kunt berekenen hoeveel een lening kost (kredietkosten)

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen H2.4:
  • Op welke manieren je geld gebruik.
  • Hoe je banken bemiddelen bij vraag naar en aanbod van geld.
  • Hoe de hoogte van rente bepaald wordt.
  • Hoe banken geld verdienen. 

Slide 3 - Diapositive

Chartaal geld
Contant geld: munten en bankbiljetten.



Contant=Cash=Chartaal

Slide 4 - Diapositive

Giraal geld 



  • Op je bankrekening
  •  Niet tastbaar

Bank = Giro = Giraal

Slide 5 - Diapositive

Functies van geld
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel

Slide 6 - Diapositive

Nieuw saldo berekenen
oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
-----------------
nieuw saldo
+ Positief saldo = Credit Saldo


 - Negatief saldo = Debet Saldo = rood staan          

Slide 7 - Diapositive

2.4 Geld moet rollen
De bank
Banken bemiddelen tussen de vraag naar geld en het aanbod van geld.
 
  • Aanbod van geld: spaargeld
  • Vraag naar geld: leningen

Rente = de prijs van geld.
  • Creditrente: rente over tegoeden, lager dan debetrente.
  • Debetrente: rente over tekorten, hoger dan creditrente.
Het verschil is (bruto)winst voor de bank.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

2.4 Geld moet rollen
ECB houdt inflatie laag
De Europese Centrale Bank (ECB):
  • Bewaakt de waarde van de euro:
      inflatie laag houden -> euro behoudt zijn koopkracht
  • Bepaalt hoogte van de rente als banken geld willen lenen (van de ECB)
  • Brengt eurobiljetten en euromunten in omloop.

Slide 11 - Diapositive

2.4 Geld moet rollen
ECB houdt inflatie laag

Slide 12 - Diapositive

Maken h2.4
Klaar? Maken puzzel die ik heb liggen.
timer
1:00

Slide 13 - Diapositive

Leerdoelen:
  • Op welke manieren je geld gebruik.
  • Hoe je banken bemiddelen bij vraag naar en aanbod van geld.
  • Hoe de hoogte van rente bepaald wordt.
  • Hoe banken geld verdienen. 

Slide 14 - Diapositive

In welke mate is het lesdoel behaalt?
0100

Slide 15 - Sondage

Heb je nog vragen?

Slide 16 - Question ouverte

Wat zijn de drie
functies van geld?

Slide 17 - Carte mentale

Er werken in 2011 in totaal 512 mensen bij de Aldi, in 2013 zijn dit er 620. Met hoeveel % is het personeelbestand toegenomen (afronden op hele procenten)?

Slide 18 - Question ouverte

Mijn positieve banksaldo was op 28 mei € 3000,-.
Hier een paar boekingen die zijn geweest:
27-5 contributie voetbal € 12,- af
26-5 salaris folderwijk € 18,- bij
25-5 Mc Donalds € 7,50 af

Wat was mijn saldo op 24-mei ?

A
3001,50 debet
B
3001,50 credit
C
2998,50 debet
D
2998,50 credit

Slide 19 - Quiz

160 kinderen zitten op korfbal, hoeveel kinderen zitten op voetbal?

Slide 20 - Question ouverte

Ik heb op mijn bankrekening € 60. Ik ga naar de bank en pin € 30. Wat gebeurt er met mijn geldhoeveelheid?
A
Giraal stijgt, chartaal stijgt
B
Giraal stijgt, chartaal daalt
C
Giraal daalt, chartaal stijgt
D
Giraal daalt, chartaal daalt

Slide 21 - Quiz

Het plaatje hiernaast is de geldkringloop. Om welke geldstroom gaat het bij de pijl met nr. 2?
A
Consumptie-uitgaven
B
Inkomen van consument
C
Spaargeld van consument
D
geld lenen door consument

Slide 22 - Quiz

Het plaatje hiernaast is de geldkringloop. Om welke geldstroom gaat het bij de pijl met nr. 4?
A
Consumptie-uitgaven
B
Inkomen van consument
C
Spaargeld van consument
D
geld lenen door consument

Slide 23 - Quiz

Noem de drie spaarmotieven en bedenk in je hoofd een voorbeeld hiervan.

Slide 24 - Carte mentale

Johan zet vijf jaar lang €2.000,- op een spaarrekening waar hij 4% rente op ontvangt, de bank stort de rente op zijn betaalrekening. Hoeveel rente ontvangt Johan in die vijf jaar?

Slide 25 - Question ouverte

Marieke zet €3.000,- op een spaarrekening met 3,3% samengestelde rente, bereken hoeveel geld er na 7 jaar op deze spaarrekening staat.
Gebruik de groeifactor!

Slide 26 - Question ouverte

Wat is beleggen?

Slide 27 - Question ouverte

Wat is beleggen in obligaties?

Slide 28 - Question ouverte

Wat is dividend?
A
Rente op een obligatie.
B
Een deel van de winst voor de aandeelhouder.
C
De hoogte van de koers op de aandelen beurs
D
Een vast bedrag aan kosten.

Slide 29 - Quiz

Jan heeft op 1 jan 2010 voor €3000,- aandelen Shell gekocht, dit aandeel koste €15,-
Elk jaar krijg hij €1,50 dividend per aandeel,
Hij verkoopt het op 1 jan 2015 voor 14,50
Wat is het rendement geweest in euro's

Slide 30 - Question ouverte

Noem vier leenmotieven en bedenk in je hoofd een voorbeeld bij het motief.

Slide 31 - Carte mentale

Joshua kan een tv kopen voor €2.399,-,
hij ruilt zijn oude tv in voor €500,-
en zijn vader betaald ook 500,- mee.

Voor het overige bedrag kan hij kiezen tussen alles ineens betalen
of 2 jaar lang €65,- per maand betalen.
Bereken de kredietkosten als Joshua voor de laatste optie kiest.

Slide 32 - Question ouverte

Joshua kan een tv kopen voor €2.399,-, hij ruilt zijn oude tv in voor €500,- en zijn vader betaald ook 500,- mee. Voor het overige bedrag kan hij kiezen tussen alles ineens betalen of 2 jaar lang €65,- per maand betalen. Bereken de kredietkosten als Joshua voor de laatste optie kiest.

Hij betaald dus 161,- kredietkosten, hoeveel is dat in % van het geleende bedrag?

Slide 33 - Question ouverte

Je koopt een product en betaalt het in een afgesproken aantal termijen terug. Je bent meteen eigenaar.
Je koopt een product, maar wordt pas eigenaar als je alle afgesproken termijnen hebt betaald. 
Huurkoop
Koop op afbetaling

Slide 34 - Question de remorquage

Henk en Anita (2 zoons) hebben een gezamenlijk inkomen van 3500,- per maand. Ze willen graag weten welk bedrag ze moeten aanhouden voor hun levensonderhoud. Hiervoor gebruiken ze de gegevens van het Nibud.
Alleenstaande 20% van het inkomen met een minimum van €600,-
samenwonend zonder kinderen 30% met een minimum van €900,-.
Samenwonend met 1 kind 40% met een minimum van €1375,- (elk extra kind +€50).
Welk bedrag moeten ze aanhouden voor hun levensonderhoud?

Slide 35 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen een
hypothecaire lening en een gewone lening?

Slide 36 - Question ouverte

Henk en Anita hebben een gezamenlijk inkomen van €3500,- per maand. Per week besteden €162,- aan boodschappen. Hoeveel % van hun maandinkomen besteden ze aan boodschappen?
A
20,1%
B
18,5%
C
4,6%
D
6,4%

Slide 37 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Kast
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen

Slide 38 - Question de remorquage

Petra heeft een scooter gekocht voor €900,-, over 2 jaar wil ze een nieuwe kopen die 30% duurder is. Hoeveel moet ze per maand sparen (reserveren).
Haar oude scooter is €200,- waard bij inruil?

Slide 39 - Question ouverte

Jochem heeft €6.000 aan spaargeld op zijn spaarrekening, aan het eind van het jaar ontvangt hij €150,- rente.
Wat is het rente percentage?

Slide 40 - Question ouverte

Geld lenen kost geld!!
Welk deel maakt het dat geld lenen geld kost?
A
Aflossing
B
Aflossing en rente
C
Rente

Slide 41 - Quiz