Werkwoordspelling

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1-3

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat weet jij nog van werkwoordspelling?

Slide 2 - Carte mentale

Hoe goed ben je in werkwoordspelling op een schaal van 1 tot 100?
0100

Slide 3 - Sondage

Leerdoelen
  • Student kent de spellingsregels met betrekking tot de: 
  •        tegenwoordige tijd
  •        verleden tijd
  •        voltooid deelwoord
  • Student kan de regels ook toepassen

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Diapositive

Spellingsregels
1. De tijd

Het spellen van een werkwoord begint met het bepalen van
de tijd waarin een zin staat.

Tegenwoordige tijd of verleden tijd

Slide 9 - Diapositive

2. De persoonsvorm en de ik-vorm
De ik-vorm (vaak de wij-vorm min -en)
z-> s       v->f
Verhuizen-> ik verhuis
Beloven-> ik beloof

Persoonsvorm hoort bij het onderwerp en kan veranderen van 'getal' en van tijd.

Slide 10 - Diapositive

tijden: Verbazen, pakken, beloven, proberen

Ik verhuis -verhuisde-heb verhuisd
ik pak- pakte-heb gepakt
ik beloof- beloofde-heb beloofd
ik probeer- probeerde- heb geprobeerd

ik-vorm komt elke keer terug!

Slide 11 - Diapositive

3. Het onderwerp
Als het onderwerp in het enkelvoud staat, schrijf je de persoonsvorm ook in het enkelvoud. Staat het onderwerp in het meervoud, dan schrijf je de persoonsvorm ook in het mv.

De verhuizers aan de Schuttersweg pakten de doos op.
Een aantal leerlingen is te laat.

Slide 12 - Diapositive

4.Tegenwoordige tijd
Ik loop
Hij loopt
wij lopen

Verander de zin in 'lopen' -> Hoor je een 't', dan schrijf je een 't'.

Slide 13 - Diapositive

....................jij spelling moeilijk of lastig?
A
Vind
B
Vindt

Slide 14 - Quiz

Ik ........................... hier veel aandacht aan.
A
besteed
B
besteedt

Slide 15 - Quiz

Weet iemand hoe de volgende zin ...........?
A
luid
B
luidt

Slide 16 - Quiz

5. De verleden tijd
Verander de zin in 'maken'.
Hoor je 'maakte'  of 'maakten', dan staat de zin in de verleden tijd.
Let op of het onderwerp in  enkelvoud of in meervoud staat!

Gebruik het 't ex-kofschip!




Slide 17 - Diapositive

Twee fasen
1. Schrijf de ik-vorm op
2.Kijk naar de laatste letter v/h hele werkwoord min -en -> 



+ te (n) 
Niet in  't ex-kofschip, dan +de(n)

Slide 18 - Diapositive

Gisteren .............(melden) ik mij aan voor een coronatest.
A
melde
B
meldde
C
melden
D
meldden

Slide 19 - Quiz

Op mijn trouwdag ......................wij elkaar plechtig elkaar te steunen in voor- en tegenspoed.
A
beloofte
B
beloofde
C
belooften
D
beloofden

Slide 20 - Quiz

De ouders van klas 9A........................toen de musical ten einde was.
A
juichte
B
juichde
C
juichten
D
juichden

Slide 21 - Quiz

6. Het voltooid deelwoord
  • Verander de zin in 'maken'. Hoor je 'gemaakt', dan heb je te maken met een voltooid deelwoord. 
  • In deze zin staat ook een hulpwerkwoord:
De kat heeft Tim gekrabd.

  • Maak ook hier gebruik van 't ex-kofschip! 
  • Kijk naar het hele werkwoord min -en!!

Slide 22 - Diapositive

Wie heeft de rekening........?
A
betaalt
B
betaald

Slide 23 - Quiz

Hij heeft twee vragen van de vijf niet .......................
A
beantwoort
B
beantwoord
C
beantwoordt

Slide 24 - Quiz

Hij heeft het .......................om in een volle zaak een vraag te stellen
A
aangedurft
B
aangedurfd

Slide 25 - Quiz

7. Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
  • De gelakte tafel stond in de ruime woonkamer van het nieuwe huis.
  • Verander de zin in 'maken'. Hoor je 'gemaakte', dan schrijf je het woord zo kort mogelijk.
  • Let wel op de uitspraak!
  • De gewitte tafel, de gestrande reiziger, het gevonden kind

Slide 26 - Diapositive

Dat heb ik altijd al ..................(kunnen)

Slide 27 - Question ouverte

De ovenschotel is verbrand.
De ........................... ovenschotel.

Slide 28 - Question ouverte

De autowrakken zijn geplet.
De ........................... autowrakken

Slide 29 - Question ouverte

Onze badkamer is vergroot.
De .............badkamer

Slide 30 - Question ouverte

bijvoeglijke gebruikt voltooid dw
De ...................... hond (bijten)

Slide 31 - Question ouverte

8. Engelse werkwoorden
Bij de meeste werkwoorden  werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 32 - Diapositive

maar..... let op de uitspraak   -> ik-vorm eindigt op een 'e'

Slide 33 - Diapositive

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 34 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 35 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchete
D
lunchede

Slide 36 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
delete
B
deleet
C
deletet

Slide 37 - Quiz

Ik heb ...............(race)

Slide 38 - Question ouverte

Sterke werkwoorden
  • Schrijf deze zo eenvoudig mogelijk!

  • zwemmen, zwom, gezwommen,
  • bekijken, bekeek, bekeken
  • varen, voer, gevaren
  • verdringen, verdrong, verdrongen

Slide 39 - Diapositive

Vandaag maak je:
Opdracht 1, 2,...

Slide 40 - Diapositive

Ben jij de werkwoordspelling meer gaan beheersen deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Sondage

Kun je de werkwoordspelling nu goed toepassen? Wat snap je (nog niet)?

Slide 42 - Question ouverte