Week 41 - WWS 6 - Herhaling

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

ZRGVEPL419AK

ZRGDVLG220AK & BK

Wat gaan we deze les doen?

• Werkwoordspelling
• Quiz
• Opdrachten werkboek & online

Tijd om te oefenen!

1. Tegenwoordige tijd 

  
ik = stam       

ander = stam + t       
meervoud = hele werkwoord

Hij ..................... het echt wel
maar het lukt niet.
(proberen tt)

1. probeert
2. probeerde
3. probeerd
4. probeerdt

.................... jij toch niet zo te treuzelen!
(lopen tt)

1. loopt
2. liep
3. loopte
4. loop

De leraar (vermoeden tt) dat het van internet komt.

Pieter (snijden tt) de worteltjes in kleine stukjes.

Mijn kleine neefje (geloven tt) in Sinterklaas.

2. Verleden tijd

• Sterk werkwoord = klank verandert (ik loop, ik liep)
  
  
•  Zwak werkwoord = klank verandert niet

        ->   gebruik:  't ex-kofschip
                                         - laatste letter er wel in?   + te / ten

                                         - laatste letter er niet in?  + de / den

Het vliegtuig ............... op Schiphol.
(landen vt)

1. landt
2. landde
3. lande
4. landen

Mijn tante .................. zich over
mijn komst.
(verbazen vt)

1. verbaast
2. verbaasde
3. verbaazde
4. verbaasdde

Ik (surfen vt) op de golven en brak mijn teen.

Ik (vermoeden vt) dat we in de problemen zaten.

Na de overtreding (bloeden vt) ik aan mijn been.

Ik (besteden vt) te veel tijd aan mijn computer.

De ministers van Frankrijk (landen vt) gisteren op Schiphol.

3. Voltooide tijd

• Onregelmatige werkwoorden = klank verandert

                                          (ik loop - ik liep - ik heb gelopen)

•  Regelmatige werkwoorden = klank blijft hetzelfde

         ->  gebruik: 't ex-kofschip

                                - laatste letter er wel in?    + t

                                - laatste letter er niet in?   + d

                                             (Ik fiets - ik fietste - ik heb gefietst)

We hebben haar naar het ziekenhuis (vervoeren vd).

Gijs heeft een zware tijd .................... (hebben vd).

Ik heb me daar nog zo op .......................
(verheugen vd).

M’n zusje heeft eindelijk eens niet .................. (zeuren vd).

1. gezeurt
2. gezeurd
3. gezeurdt
4. gezuerd

Wij hebben heerlijk ...................
(surfen vd).

Je hebt dat ................... !
(beloven vd)

Wij hebben vroeger ook in Sinterklaas ............................ (geloven vd)

Dat heeft hij nog nooit .......................
(durven)

Dus... wat moet je nog maken?

 Tegenwoordige tijd - opdracht 1 t/m 7

Verleden tijd - opdracht 8 t/m 12

Voltooide tijd - opdracht 14 t/m 19

ONLINE:

Tegenwoordige tijd - oefening 1 t/m 5

Verleden tijd - oefening 1 t/m 5

Voltooide tijd - oefening 1 t/m 5

Aan de slag!

- Alles afronden voorgaande weken

- Online: sterke en onregelmatige 

werkwoorden maken

- Werkboek laten nakijken