Formuleren 4.3 Verwijzen (A)

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Wat gaan we doen?

Herhalen :  Taalverzorging hoofdstuk 1 t/m 3: hebben we vorige les al gedaan:

                       

Nieuwe theorie: TAALVERZORGING 4.3 Verwijzen (A)

de- en het-woorden, persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden, die/dat/deze en 'Meervoud: hen, hun of ze/zij?'

Dit doen we allemaal ter voorbereiding op het examen Schrijven 3F

Nieuwe theorie

Verwijswoorden

Verwijswoorden verwijzen terug naar iets wat eerder genoemd is. Op die manier voorkom je herhaling van dezelfde woorden en zorg je dus voor variatie in de tekst. 

• Toen Patrick dat cadeau aan Meryem gaf, vroeg ze hem om ermee te schudden.
  
• We hebben dat boek niet gekocht, omdat het een oude druk is.
• We hebben de kamer opgeknapt en hij ziet er goed uit.
• Het bedrijf heeft besloten dat het akkoord gaat met de wijzigingen.

De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel,
die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen.

Waar verwijst "hem" in regel 3 naar?

1. hij
2. de man
3. een veiligheidsgordel
4. beschermingsmiddelen

De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel,
die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen.

Waar verwijst "zijn" in regel 3 naar?

1. hij
2. de man
3. een veiligheidsgordel
4. beschermingsmiddelen

De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel,
die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen.

Waar verwijst "deze" in de laatste regel naar?

1. hij
2. de men + hem
3. een veiligheidsgordel + zijn helm
4. beschermingsmiddelen

Even oefenen .....

..... met wat onduidelijkere geslachten en dus de verwijswoorden.

De regering heeft .............. aftreden aangekondigd

1. zijn
2. haar

De koe lag op ....... zij. .... had net een kalf gekregen

1. haar , ze
2. zijn, ze

De auto met .... zijn open dak ziet er stoer uit.

1. zijn
2. haar

De gemeente Rotterdam heeft ........ nieuwe plannen gepresenteerd.

1. zijn
2. haar

"De aarde is onze thuisplaneet, en we moeten goed voor ..... zorgen."

1. zijn
2. haar

De politie heeft ...... onderzoek afgerond."

1. zijn
2. haar

DE - vrouwelijk

Vrouwelijke personen en dieren

deze uitgangen

deze uitgangen

Bij twijfel ...

DE - mannelijk

Aardrijkskundige namen

Mannelijke personen en dieren

Zelfstandig gebruikte werkwoordstammen

Zelfstandig gebruikte werkwoordstammen

Zelfstandig gebruikte werkwoordstammen zijn werkwoorden in hun basisvorm, zonder vervoeging. Hier zijn enkele voorbeelden:

1. **werken** - Ik heb veel werk te doen.

2. **lopen** - Wandelen is een goede oefening.

3. **eten** - Gezond eten is belangrijk.

4. **schrijven** - Schrijven is een manier om mijn gedachten te uiten.

5. **lezen** - Lezen verruimt je horizon.

Heb je misschien specifieke werkwoordstammen in gedachten waarover je meer wilt weten?

Woorden die eindigen op ..

Bij twijfel ...

HET - onzijdig

Zelfstandige naamwoorden die beginnen met ....

verkleinwoorden

Bij twijfel ...

Zelf bepalen

Het meisje: het zij

                       dit die

Even oefenen ......

Zij, hun en hen. Wanneer gebruik je 'zij'?

1. Als het om een bezit gaat.
2. Bij een voorzetsel.
3. Als het om personen gaat.

Zij, hun of hen? Dat is [zij]/[hun]/[hen] tas.

1. zij
2. hun
3. hen

Zij, hun of hen? De docenten geven aan [zij]/[hun]/[hen] het diploma.

1. zij
2. hun
3. hen

Zij, hun of hen? Ik geef aan [zij]/[hun]/[hen] bloemen.

1. zij
2. hun
3. hen

Aan de slag!

Heb je alle schrijfopdrachten al ingeleverd?