HEJ - 3T Grammatica zinsdelen herhaling

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Planning

- Startopdracht Cursus 5: Grammatica

- Keuze
Herhaling, herhaling, herhaling
OF
Zelfstandig oefenen

- Afsluiting
vandaag

Slide 4 - Diapositive

 Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling van een zin benoemen. 
Lesdoel

Slide 5 - Diapositive

Startopdracht
Benoem de zinsdelen
Gisteren gaf Samantha haar geslaagde zus een mooi bos bloemen.
Persoonsvorm = ? 
Werkwoordelijk gezegde = ? 
Onderwerp = ? 
Lijdend voorwerp = ? 
Meewerkend voorwerp =?
Bijwoordelijke bepaling =?
timer
4:00

Slide 6 - Diapositive

Keuze
1. Extra instructie: log in in de LessonUp. 
2. Zelfstandig werken --> Ga naar de online methode -->
Kies Cursus 5 grammatica of Cursus 6 formuleren -->
Maak oefeningen bij zinsdelen, samengestelde zinnen of verwijswoorden.
timer
3:00

Slide 7 - Diapositive

Herhaling - PV

Slide 8 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dus iets dat je kan doen, bijvoorbeeld: eten, rennen, leren, chatten.

Er zijn twee strategieën om de persoonsvorm te vinden.
De eerste manier is om de zin vragend te maken. Als je een zin vragend maakt dan komt de persoonsvorm vooraan te staan. Bijvoorbeeld: ‘Jij gaat op vakantie’ > ‘Ga jij op vakantie?’.

De tweede manier is de zin in een andere tijd zetten. Het woord dat dan verandert is de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: ‘Jij gaat op vakantie’> ‘Jij ging op vakantie’ (Verleden tijd).
Het woord ‘gaat’ verandert in ‘ging’. Dat is dus de persoonsvorm van de zin.

Slide 9 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm.

Iedereen uit mijn klas doet mee aan het volleybaltoernooi.

Slide 10 - Question ouverte

Herhaling - OW

Slide 11 - Diapositive

Wat is het onderwerp van de zin?
Je gaat op zoek naar wie of wat iets doet, is of ondergaat in de zin.



Bijvoorbeeld:
Maartje bakt graag koekjes.


Wie of wat bakt? Maartje doet dat. Het onderwerp van deze zin is dus ‘Maartje’. 

 Als je het onderwerp van een zin wilt vinden, vraag je altijd: ‘Wie of wat + persoonsvorm?’

Slide 12 - Diapositive

Noteer het onderwerp

Iedereen uit mijn klas doet mee aan het volleybaltoernooi.

Slide 13 - Question ouverte

Herhaling - WW

Slide 14 - Diapositive

Wat zijn werkwoorden?
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet. Met andere woorden: een werkwoord geeft een activiteit aan, zoals lopen, fietsen, rennen, springen en maken. 

Daarnaast kun je een werkwoord vervoegen. 
Hebben:
Ik heb, ik had, u heeft, hij zal hebben etc. 


Slide 15 - Diapositive

Herhaling - WWG

Slide 16 - Diapositive

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Je vindt het werkwoordelijk gezegde door bij het ontleden alle werkwoorden uit de zin te halen.

Voorbeelden:
Jop had graag naar de puppy’s willen kijken.

WWG = had willen kijken

De fietsenmaker heeft de fiets gerepareerd.

WWG = heeft gerepareerd




Slide 17 - Diapositive

Noteer het werkwoordelijk gezegde.

Sara heeft haar koffer ingepakt voor de reis naar Japan.

Slide 18 - Question ouverte

Herhaling - LV

Slide 19 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp geeft antwoord op de vraag ‘Wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’

Bijvoorbeeld: ‘Mijn oma bakt pannenkoeken’ > ‘Wat bakt oma?’ = pannenkoeken. 

In deze zin is pannenkoeken dus het lijdend voorwerp.

Slide 20 - Diapositive

Noteer het lijdend voorwerp.

Karim heeft al zijn speelgoed auto's op Marktplaats gezet.

Slide 21 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?
Het meewerkend voorwerp in een zin vind je door de vraag te stellen: 'Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)? ' 

Bijvoorbeeld: 'Vorige week gaf ik mijn vriend een cadeau' > 'Aan wie gaf ik een cadeau? ' > 'Mijn vriend'. 

In deze zin is 'mijn vriend' dus het meewerkend voorwerp.

Slide 22 - Diapositive

Noteer het meewerkend voorwerp.

Jamal stuurt zijn moeder een appje met reistijden

Slide 23 - Question ouverte

Herhaling - BWB

Slide 24 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling

Slide 25 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling

Slide 26 - Diapositive

Noteer de bijwoordelijke bepaling.

Ergens komende week verwacht ik een pakketje.

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Diapositive

Benoem het woordsoort.

Lucas heeft een zwerfkatje gevonden.

Lucas =
A
Persoonsvorm
B
Werkwoordelijk gezegde
C
Onderwerp
D
Lijdend voorwerp

Slide 29 - Quiz

Benoem het woordsoort.

Lucas heeft een zwerfkatje gevonden.

heeft gevonden =
A
Persoonsvorm
B
Werkwoordelijk gezegde
C
Onderwerp
D
Lijdend voorwerp

Slide 30 - Quiz

Benoem het woordsoort.

Lucas heeft een zwerfkatje gevonden.

een zwerfkatje =
A
Persoonsvorm
B
Werkwoordelijk gezegde
C
Onderwerp
D
Lijdend voorwerp

Slide 31 - Quiz

'Elke maand houd ik een deel van mijn databundel over.'

Het lijdend voorwerp =
A
Elke maand
B
ik
C
mijn databundel
D
een deel van mijn databundel

Slide 32 - Quiz

'Mijn zus werkt heel hard in de kapsalon.'

Persoonsvorm =
A
Mijn zus
B
werkt
C
werkt heel hard
D
in de kapsalon

Slide 33 - Quiz

Petten, mobiele telefoons en etenswaren zijn niet toegestaan in het klaslokaal.

Onderwerp =

Slide 34 - Question ouverte

De dansers zullen een bijzonder optreden verzorgen.

Werkwoordelijk gezegde =

Slide 35 - Question ouverte

De dansers zullen een bijzonder optreden verzorgen.

Lijdend voorwerp =

Slide 36 - Question ouverte

Pas laat in de avond kwamen we terug van vakantie.

Bijwoordelijke bepaling =

Slide 37 - Question ouverte

Esmay vroeg mij haar te helpen met haar huiswerk.

Meewerkend voorwerp =

Slide 38 - Question ouverte

GELEERD? 
 

Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling van een zin benoemen. 
Grammatica - zinsdelen

Slide 39 - Diapositive