20220130 VEZO320AH niveau 3 leerjaar 2 betekenissen 1v3

Nederlands
VEZO320AH
20 januari 2022
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands
VEZO320AH
20 januari 2022

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Planning
  1. TOETS 1: LEZEN: 28-10 en 25-11.
  2. TOETS 2: STIJL: 16 december 2021 en 20 januari 2022.
  3. TOETS 3: SPELLING: april 2022.
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING: juni 2022


Slide 3 - Diapositive

Terugblik op 20-01:
  • Luisteren 2 van 2

Slide 4 - Diapositive

Genzen
Woordbetekenis
Woordbetekenis = woordraadstrategie

Slide 5 - Diapositive

Trottoir

Slide 6 - Diapositive

Woordraadstrategie 
  • Trottoir
  1.  Zoek naar een synoniem 

    Trottoir = voetpad

Slide 7 - Diapositive

Woordraadstrategie 
  • Trottoir
 2. Zoek naar de betekenis

3. Zoek een voorbeeld

Slide 8 - Diapositive

Woordraadstrategie 
  • Trottoir
4. Zoek naar een tegenstelling

Trottoir --> zandweg 


Slide 9 - Diapositive

Woordraadstrategie 
  • Trottoir
5. Zoek naar een bekend woorddeel in het woord

Trottoir heeft geen bekend woorddeel
onnodig --> on = niet

Slide 10 - Diapositive

Woordraadstrategie 
  • Trottoir
6. Zoek in het woordenboek en kies welke het beste past

Betekenis 'trottoir' 
trot·toir (het; o; meervoud: trottoirs)
1. verhoogd en bestraat voetpad langs een straat; = stoep

Slide 11 - Diapositive

Woordraadstrategie 
  • Trottoir
7. Bekijk de afbeelding


Slide 12 - Diapositive

Waarom?
  • Alle onderdelen Nederlands
  • Mentale lexicon

Slide 13 - Diapositive

Waarom?

Slide 14 - Diapositive

Lesdoelen 31-01
  • Betekenissen 1 van 3: Spreekwoorden

Slide 15 - Diapositive

Waarom moet ik dit leren?
Omdat er in de Nederlandse taal veel gesproken wordt met spreekwoorden en gezegdes.

Als jij niet weet wat spreekwoorden en gezegdes betekenen, 
zal jij niet kunnen begrijpen wat iemand bedoeld. 

Slide 16 - Diapositive

VIA HANDBOEK pagina  75-76

Slide 17 - Diapositive

Wat is letterlijk taalgebruik?
  • Letterlijk taalgebruik ->
    Wat er staat, is wat je bedoelt.

  • 'Ik draag een zwarte broek' 



Slide 18 - Diapositive

Wat is figuurlijk taalgebruik?

  • Figuurlijk taalgebruik ->
    Er staat iets anders dan wat je bedoelt

  • 'Ik heb veel zwart geld'.

Slide 19 - Diapositive

Wat zijn gezegdes?

Een vaste groep woorden die samen 
één betekenis hebben. 
Ze staan in een zin.

 

Slide 20 - Diapositive

Wat zijn spreekwoorden? 

Korte, krachtige uitspraken.
Het is een hele zin.

 

Slide 21 - Diapositive

Beeldspraak 2F
Kies de juiste betekenis van het spreekwoord/de uitdrukking.

Slide 22 - Diapositive









Vele handen maken licht werk.


A
Er is de verwachting dat er gauw iets gaat gebeuren.
B
Zoveel energie hebben dat je alles kunt doen.
C
In iets negatiefs valt ook weer iets positiefs te vinden.
D
Als je samenwerkt ben je snel klaar.

Slide 23 - Quiz


De draad kwijt zijn.
A
Iemand het zwijgen opleggen.
B
Verlost zijn van zorgen.
C
Even slapen.
D
Niet weten hoe je je verhaal verder moet vertellen.

Slide 24 - Quiz


Water bij de wijn doen.


A
Niet goed wijs zijn.
B
Zijn uiterste best doen.
C
Een beetje toegeven.
D
Eerst nadenken, voordat je iets doet.

Slide 25 - Quiz


Het achterste van je tong laten zien.


A
Alles volledig vertellen, niets verzwijgen.
B
Je ergens niets van aantrekken.
C
Net iets teveel van het kwade, waardoor het tot een uitbarsting komt.
D
Het is moeilijker dan verwacht.

Slide 26 - Quiz

Iemand met de neus op de feiten drukken.


A
Iemand met onaangename feiten confronteren.
B
Iemand foppen.
C
Iemand wegsturen.
D
Iemand omver rijden.

Slide 27 - Quiz


Iets met een korreltje zout nemen.




A
Iets snappen zonder dat het wordt uitgelegd.
B
Iets organiseren.
C
Iets niet serieus nemen.
D
Iets met gemak doen.

Slide 28 - Quiz


Voet bij stuk houden.



A
Te werk gaan zonder met iemand rekening te houden.
B
Volhouden, niet van je standpunt af te brengen zijn.
C
Niet echt meedoen, meedoen zonder dat het telt.
D
Zich onttrekken aan iets wat men moet doen.

Slide 29 - Quiz


Een ongeluk zit in een klein hoekje.


A
Nooit de moed opgeven, hoe slecht je er ook voor staat.
B
Een goed advies is moeilijk te vinden.
C
Blind zijn voor iets, net doen of iets niet gebeurt.
D
Een ongeluk kan iemand heel onverwacht treffen.

Slide 30 - Quiz


Voor iemand door het vuur gaan.


A
Opgejaagd worden door iemand.
B
Heel veel voor iemand over hebben.
C
In ongunstige omstandigheden verkeren.
D
Dat is zonder risico.

Slide 31 - Quiz


Er is geen vuiltje aan de lucht.


A
Hij heeft er trek in.
B
Er is niets aan de hand.
C
Hij is niet erg slim.
D
Over ruim voldoende geld beschikken.

Slide 32 - Quiz

Zelfwerktijd: Betekenissen
Studiemeter > 
Lesmateriaal > 
ViaStarttaal Online > 
2F > 
Spreekwoorden/uitdrukkingen > 
Spreekwoorden/uitdrukkingen - betekenissen > 
oefening 1 & 2
 
                                                                                                           
  
                          
              








timer
15:00

Slide 33 - Diapositive

Terugblik
  • Betekenissen 1 van 3

Slide 34 - Diapositive