Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Hoofdstuk 6.4
De handel in grondstoffen
Slide 1 - Diapositive
Wat betekent in jouw ogen armoede?
Slide 2 - Question ouverte
6.4
Vraag & aanbod zorgen voor de totstandkoming van de prijzen:
Als de vraag groter is dan het aanbod > prijs is hoog
Als de vraag kleiner is dan het aanbod > prijs is laag
Monocultuur = een groot deel van de export van een land bestaat uit één grondstof (een land is dan zéér afhankelijk van die grondstof)
Slide 3 - Diapositive
6.4
Gevolgen van lage exportprijzen:
Ongunstige ruilvoet
Lage lonen
Een lage welvaart
Ruilvoet = de verhouding tussen de gemiddelde exportprijzen en de gemiddelde importprijzen
Een grondstoffenfonds kan de prijs van een grondstof stabiel maken
Slide 4 - Diapositive
Wat heb je geleerd?
Slide 5 - Diapositive
Prijzen van producten komen tot stand door verschillende factoren. Vraag en aanbod zijn twee belangrijke factoren.
Welke factor heeft géén invloed op de prijs van een product?
A
Kwaliteit
B
Overheidsmaatregelen
C
Verkooppunt
D
Welvaartsniveau
Slide 6 - Quiz
Bekijk de grafiek. Een grondstoffenfonds komt in actie als de prijs van een product zo ver afwijkt van het normale prijsniveau dat de opbrengst voor producenten in gevaar komt. Dat kan bij een te lage prijs zijn, maar ook bij een te hoge prijs.
In welk jaar koopt het grondstoffenfonds producten op?
A
2002
B
2006
C
2010
D
2014
Slide 7 - Quiz
Wanneer is er sprake van een monocultuur in een land?
A
Als er voornamelijk maar één bevolkingsgroep leeft
B
Als er voornamelijk maar één godsdienst is toegestaan
C
Als er voornamelijk maar één product wordt geproduceerd
D
Als er voornamelijk maar één taal wordt gesproken
Slide 8 - Quiz
Victor en Rolf hebben het over kleding uit Bangladesh. Victor zegt: ‘De kleding uit Bangladesh zorgt voor een monocultuur. Het is hun belangrijkste exportproduct.’ Rolf zegt: ‘Als ze de kwaliteit van die kleding verhogen, kunnen ze hun ruilvoet verbeteren.’ Wie heeft gelijk?
A
Victor
B
Rolf
C
Beiden
D
Niemand
Slide 9 - Quiz
Aan het werk!
Probeer de lesstof te begrijpen. Dat wilt zeggen, dat je het ook in een andere context kan toepassen.