Herhaling H3

Herhaling H 3
Kernbegrippen op een rij 
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling H 3
Kernbegrippen op een rij 

Slide 1 - Diapositive

De Bank en jouw geld

Slide 2 - Diapositive

Directe en indirecte ruil
  • Directe ruil: het éne produkt/dienst voor de andere
  • Indirecte ruil: ruilen met geld

Slide 3 - Diapositive

Drie functies van geld
1. ruilen
2. rekenen
3. sparen

Slide 4 - Diapositive

Vormen van geld
1. Chartaal (munten en biljetten)

2. Giraal (geld op je bankrekening) 

Let op: geld op je spaarrekening hoort daar niet bij 

Slide 5 - Diapositive

Banksaldo berekenen?
  • Oud saldo (credit of debet)
  • plus alle ontvangen bedragen
  • min alle betalingen 
  • = nieuwe saldo 

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Waarom sparen?
Spaarmotieven:
  1. voor een doel (bv volgend jaar op vakantie)
  2. uit voorzorg (voor bv dingen die kapot gaan)
  3. voor de rente 

Slide 8 - Diapositive

Het belang van sparen voor de bank

Slide 9 - Diapositive

Rente berekenen
Op je spaarrekening staat € 2000,-. Je krijgt van de bank 2% rente per jaar.

Bereken het rentebedrag na drie jaar sparen:
a. met enkelvoudige rente
b. met samengestelde rente
timer
1:30

Slide 10 - Diapositive

Enkelvoudige rente (2%)
Spaarbedrag   rente             totaal
€ 2000               € 40,-            € 2.040
€ 2000               € 40,-            € 2.080
€ 2000               € 40,-            € 2.120

Samengestelde rente (2%)
€ 2000                € 40            € 2.040,00
€ 2040                € 40,80      € 2.080,80
€ 2080,80          € 41,62        € 2.122,42
Rente na 3 jaar:
€ 120
Rente na 3 jaar:
€ 122,42

Slide 11 - Diapositive

Rente: vast of variabel
  • Spaardeposito: rente staat vast, looptijd en bedrag staan vast

  • Spaarrekening: rente kan veranderen (=variabel), bedrag op je spaarrekening kan veranderen

Slide 12 - Diapositive

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil

Slide 13 - Quiz

Als ik rood sta op mijn bankrekening dan is er sprake van
A
creditsaldo
B
credit card
C
afschrijvingen
D
debetsaldo

Slide 14 - Quiz

wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige rente
D
samengestelde rente

Slide 15 - Quiz

Op de spaarrekening staat € 1.500. De bank vergoedt 1,5% rente. Wat is het saldo na 2 jaar bij samengestelde rente?
A
€ 1.530,00
B
€ 1.515,00
C
€ 1.545,34
D
€ 1.522,50

Slide 16 - Quiz

Lenen

Slide 17 - Diapositive

Geld lenen kost geld
  • Lening noem je ook wel krediet.
  • De rente die je betaalt noem je ook wel 'kredietkosten'
Berekening:
totaal terugbetaalde bedrag (som van alle terugbetalingen)
geleende bedrag
-------------------------  min
kredietkosten

Slide 18 - Diapositive

Voorbeeld
Je leent € 3.000,- en betaalt terug in maandelijkse termijnen van € 95. De looptijd is drie jaar. 

Totaal terugbetaald: 36 maal € 95 = € 3.420,-
Bedrag van de lening:                              € 3.000,-
Kredietkosten:                                             €     420,-

Slide 19 - Diapositive

Waarom lenen? 
Ook wel leenmotieven genoemd......
1. tijdelijk geldtekort
2. nu kopen van een consumptiegoed (bv TV)
3. onverwacht geld nodig
4. kopen van een huis

Slide 20 - Diapositive

Krediet (lening) vormen
1. persoonlijke lening: je betaalt een vast bedrag terug elke maand
2. doorlopend krediet; wat je hebt afgelost mag je opnieuw lenen
3. salariskrediet;  hoogte van de lening afhankelijk van je salaris

Slide 21 - Diapositive

Beleggen
Beleggen

Slide 22 - Diapositive

Wat is beleggen
  • kopen van aandelen
  • daarmee word je voor een stukje eigenaar
  • van belang > de beurs koers

bedrijf            beurskoers

bedrijf            beurskoers

Slide 23 - Diapositive

Voor en nadeel
                      Kan meer opleveren dan rente


                       Het kan minder waard worden / geld verliezen

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Vreemde valuta
Vreemd geld. 
Wisselkoers
Geeft de verhouding tussen de euro en vreemde valuta aan
Provisie
Een vergoeding voor de diensten van de bank

Slide 26 - Diapositive

Vreemde Valuta
Wisselkoers: verhouding tussen € en de vreemde valuta
twee koersen: aankoop en verkoop
Hulpmiddel: gebruik de verhoudingstabel

Slide 27 - Diapositive

Omrekenen: hoe doe je dat?
 wisselkoers euro                               u koopt                   u verkoopt
Denemarken - kroon (DKK)               7,39                              7,48

Voor vakantie naar Denemarken wil je € 200,- omwisselen. Hoeveel DKK krijg je van de bank?
DKK 1.478,-

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Omrekenen: hoe doe je dat?
wisselkoers euro                               u koopt                   u verkoopt 
Denemarken - kroon (DKK)               7,39                              7,48

Aan het einde van de vakantie heb je DKK 80,- over. Hoe veel euro krijg je hiervoor terug van de bank?
€ 10,70

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Koers van Turkse Lira (TRL) is:
koop: 6,33 verkoop 6,55
Voor vakantie wil je TRL 500 meenemen.
Hoeveel betaal je hiervoor bij de bank?
A
€ 3.165
B
€ 76,33
C
€ 3.275
D
€ 78,99

Slide 32 - Quiz