H4C Nederlands Communicatie les 19 Overtuigen

1 / 20
suivant
Slide 1: Lien
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Lien

Hoe kun je invloed uitoefenen?
Zes principes:
1. wederkerigheid
2. schaarste
3. autoriteit  
4. consistentie
5. sympathie
6. sociale bewijskracht

Slide 2 - Diapositive

Overtuig op basis van wederkerigheid

Slide 3 - Question ouverte

Overtuig op basis van autoriteit

Slide 4 - Question ouverte

Overtuig op basis van sympathie.

Slide 5 - Question ouverte

Leerdoel
Je leert op welke manieren je invloed kunt uitoefenen, wat een betoog is en uit welke elementen het bestaat.

Slide 6 - Diapositive

Communicatie les 19
Overtuigen

TB, les 19 (blz. 102 t/m 103)
OB, les 19 (blz. 94 t/m 97)

Slide 7 - Diapositive

Argumentatieleer
Kern, onderdeel Communicatie: les 19 t/m 21

  1. overtuigen
  2. argumentatiestructuren
  3. argumentatieschema's

Slide 8 - Diapositive

Overtuigen
- de retorica - de basis in het oude Athene (de sofisten = leraren/filosofen 5e eeuw voor Christus)
- standpunt = mening, visie, opvatting, stelling, claim, conclusie
- argumenten = ondersteunen het standpunt - de reden
- standpunt + argumenten = argumentatie, betoog of redenering

Slide 9 - Diapositive

Tegenargument en weerlegging
het tegenargument = laat zien dat een standpunt onjuist is of minder aanvaardbaar
de weerlegging = ontkracht een argument, het laat zien dat een argument onjuist of onaanvaardbaar is

Hiermee toon je de zwaktes van een argumentatie aan.

Slide 10 - Diapositive

anticiperen

  • Bedenk mogelijke tegenargumenten voor jouw standpunt en weerleg die!
  • Hoe sterk is je argumentatie? Zijn je argumenten goed of eenvoudig te weerleggen?

Slide 11 - Diapositive

Feiten en niet-feiten
Uitspraken kunnen feitelijk of waarderend zijn.
- een feitelijke uitspraak = controleerbaar
- een waarderende uitspraak = is niet controleerbaar, het behelst een oordeel van wat goed, slecht, mooi of lelijk is (normen en waarden)
- zowel standpunt als argument(en) kunnen feitelijk of waarderend zijn

Slide 12 - Diapositive

Oplossen of beslechten
Soms is er een meningsverschil. Dan zijn er twee opties:
1. oplossen = akkoord met een gemeenschappelijke oplossing, met een nieuw gemeenschappelijk standpunt (constructief, oplossingsgericht, compromis suboptimaal)
2. beslechten = een derde partij bepaalt wie gelijk heeft (het meningsverschil blijft bestaan, de verliezer moet zich neerleggen bij het aangewezen standpunt)

Slide 13 - Diapositive

Hij is geschikt voor deze baan als docent, want hij heeft al 20 jaar werkervaring. Bovendien werkte hij hiervoor in een soortgelijke functie als coach.
A
argument - standpunt
B
standpunt - argument - argument
C
argument - standpunt - standpunt
D
standpunt -argument - standpunt

Slide 14 - Quiz

(Je mag doorrijden), het licht staat op groen.
Standpunt of argument?
A
standpunt
B
argument

Slide 15 - Quiz

Is de reactie een tegenargument of een weerlegging?

''De wasberen in Limburg veroorzaken steeds meer overlast. Ze kunnen het beste afgeschoten worden.''
Reactie: ''Je kunt ze ook vangen en steriliseren.''
A
Tegenargument
B
Weerlegging

Slide 16 - Quiz

Feitelijk of waarderend?
Ik ben een goede student, want ik haal alleen maar voldoendes en ben altijd op tijd.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 17 - Quiz

Feitelijk of waarderend:
Mobieltjes in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 18 - Quiz

Uit welke elementen bestaat het betoog?

Slide 19 - Question ouverte

Evaluatie
Weet je nu hoe je invloed kunt uitoefenen?
Weet je wat een betoog is en uit welke elementen het betoog bestaat?

Slide 20 - Diapositive