Quiz: Adverbs, adjectives, and word order.

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

What are we doing today?

• Adverbs & Adjectives 
• Trappen van vergelijking 
• Woordvolgorde 

 

Adjectives 

'bijvoeglijke naamwoorden' 

Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
VB: She has a blue jacket. 

Adverbs 

'bijwoorden' 

Zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord, werkwoord of ander bijwoord. 

VB: She walks slowly. 

Your brother _____ (hard) works at all.

1. hard
2. hardly
3. adjective
4. adverb

What a _____ (quick) worker he is!

1. quick
2. quickly
3. adjective
4. adverb

They saw a ______ (beautiful) butterfly on the rose.

1. beautiful
2. beautifully
3. adjective
4. adverb

He is always very _________ (polite).

1. polite
2. politely
3. adjective
4. adverb

Woordvolgorde 

'Word order'

Put in the correct order:
up - get - I - early - always - .

Put in the correct order:
the - summer - to - in - always - beach - we - go - .

Vertaal:
Wij gaan morgen naar huis.

Vertaal:
Vlieg jij morgen naar Engeland?

Repetition!

Waarbij gebruik je een bijwoord?

Waarbij gebruik je een bijvoeglijk naamwoord?

Hoe ziet de overtreffende trap eruit?

Hoe ziet de vergrotende trap eruit?

Wat is de standaard woordvolgorde in het Engels?