leesvaardigheid 3 mavo

leesvaardigheid 3 mavo
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

leesvaardigheid 3 mavo

Slide 1 - Diapositive

Leesvaardigheid

Slide 2 - Diapositive

Vandaag
Lesdoelen
Herhaling belangrijkste begrippen/theorie leesvaardigheid


Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen 
Je kent de belangrijkste leesbegrippen en je kunt hiervan een samenvatting maken.

Slide 4 - Diapositive

Leesstrategieën/leesmanieren

Je begrijpt teksten beter als je bewust nadenkt over de manier waarop je leest. 
De leesmanier hangt af van het doel dat je hebt.
 




Slide 5 - Diapositive

Leesstrategieën/leesmanieren
Lees de onderstaande theorie

 Voor je begint met het echte lezen van een tekst, ‘lees’ je eerst verkennend. Je bekijkt wat voor soort tekst het is, voorspelt het onderwerp en bepaalt waarom je de tekst leest.

Een tekst die je helemaal wilt begrijpen, lees je vervolgens grondig. Je hebt een actieve leeshouding: je stelt vragen, denkt aan wat je al weet, ziet voor je wat je leest en lost dingen op die je niet begrijpt.

Een tekst waarin je bepaalde informatie opzoekt, lees je zoekend. Je leest niet de hele tekst, maar zoekt gericht naar de informatie die je nodig hebt.


Slide 6 - Diapositive

Noem 3 leesstrategieën

Slide 7 - Carte mentale

Tekstdoel
Wat wil de schrijver?
Tekstsoorten 
Informeren
De schrijver wil informatie verstrekken, iets nieuws laten weten
nieuwsbericht, artikel in krant of tijdschrift, verslag, folder, schoolboektekst
Instrueren
De schrijver wil uitleg of instructie geven
handleiding, gebruiksaanwijzing, recept, schoolboektekst
Overtuigen
De schrijver wil overtuigen van een mening, waarschuwen of adviseren
beoordeling, recensie, blog, column, ingezonden stuk
Amuseren
De schrijver wil amuseren, gevoelens tot uitdrukking brengen of gevoelens oproepen
verhaal, gedicht, column, blog
Activeren
de schrijver wil tot handelen aansporen, overhalen, de lezer aansporen iets te doen
advertentie, poster, folder, flyer, ingezonden stuk, brief

Slide 8 - Diapositive

Noem 4 tekstdoelen!

Slide 9 - Question ouverte

Amuserende tekst
Amuseren
de lezer vermaken met 
een grappige tekst.

Slide 10 - Diapositive

Wat wil de schrijver met het tekstdoel 'amuseren'?

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

Wat is het doel van het recept op de vorige slide?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Instrueren

Slide 13 - Quiz

De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
DOEL?
A
overhalen/aansporen
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 14 - Quiz

De schrijver wil zijn mening geven.
DOEL?
A
instrueren
B
overtuigen
C
informeren
D
activeren

Slide 15 - Quiz

Wat is het doel van de meeste krantenartikelen?
A
Informeren
B
amuseren
C
Uitleg geven
D
Overtuigen

Slide 16 - Quiz

Tekstverbanden!!!
Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
Opsomming
Na elkaar opnoemen van een aantal punten of onderdelen
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot
Tegenstelling
Twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan, die verschillend zijn
maar, echter, daar staat tegenover, enerzijds/anderzijds, toch
Reden
Waarom iemadn iets doet, waarom iets gebeurt
omdat, want, daarom, immers
Voorbeeld
Een uitspraak wordt gevolgd door een of meer voorbeelden
bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld

Slide 17 - Diapositive

Tekstverbanden!!!
Tekstverband
Signaalwoorden
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is
Voorwaarde
Als indien, wanneer, in het geval dat, tenzij
Conclusie
Dus, concluderend, dat betekent, kortom
Vergelijking
Net zo als, even ... als, in vergelijking met, meer/ groter dan
doel-middel
Waarmee, zodat, om ... te, doormiddel van, met behulp van.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Noem de tekstverbanden die je kent

Slide 20 - Carte mentale

Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Reden
D
Voorbeeld

Slide 21 - Quiz

Welke 2 signaalwoorden horen bij een 'opsommend' verband?
A
Dus, echter
B
Vervolgens, ook
C
Als, voordat
D
Verder, samengevat

Slide 22 - Quiz

Noem twee signaalwoorden bij een tegenstelling

Slide 23 - Question ouverte