Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
Cette leçon contient 41 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
Slide 1 - Diapositive
je gaat 6 minuten in sti
Deze les?
wat hebben we de vorige les geleerd?
we kijken de gemaakte opdrachten na
uitleg, je bent stil en doet goed mee
je gaat 7 minuten in stilte werken
daarna kun je zachtjes met elkaar overleggen
we gaan nakijken
we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden
Slide 2 - Diapositive
Ik weet wat consumeren is
Ik weet wat niet-duurzame consumptiegoederen zijn, en ken vijf voorbeelden
Ik weet wat duurzame consumptiegoederen zijn, en ken vijf voorbeelden
Ik weet het verschil tussen een gebruiksgoed en een verbruiksgoed
Ik weet waar de afkorting CBS voor staat
Ik kan iets uitdrukken in procenten
Ik weet wat een perunage is en kan ermee rekenen
Ik weet wat een promille is en kan ermee rekenen
Ik kan een stijging of daling in procenten uitrekenen
Ik weet wat koopgedrag is en weet 5 dingen waar dit van kan afhangen
Ik weet het verschil tussen gezinsconsumptie en overheidsconsumptie
Ik kan rekenen met grote getallen
LEER EN
Slide 3 - Diapositive
Ik weet wat een behoefte is
Ik weet wat primaire producten zijn, en ken 5 voorbeelden
Ik weet wat secundaire producten zijn, en ken 5 voorbeelden
Ik weet wat goederen zijn, en ken 5 voorbeelden
Ik weet wat diensten zijn, en ken 5 voorbeelden
Ik weet wat een gemiddelde is en hoe je dit uitrekent
Ik weet hoe ik bedragen en getallen moet afronden
Ik weet dat 1 jaar 4 kwartalen, 12 maanden, 52 weken en 365 dagen heeft
Ik kan bedragen van maand naar week omrekenen
Ik kan bedragen van week naar maand omrekenen
Ik kan bedragen van de ene periode naar een andere periode omrekenen
LEER EN
Slide 4 - Diapositive
Opgave 1.7b
gezinsconsumptie 2005: € 28.743,-
gezinsconsumptie 2020: € 37.072,-
De stijging is (37.072 -28.743)/28.743 x 100% = 29%
Slide 5 - Diapositive
Opgave 1.7c
totale consumptieve uitgaven 2025: € 663,1miljard
consumptieve uitgave gezinnen 2025: € 416 miljard
416 / 663,1 x 100% = 62,7%
€ 416,0 mrd + € 24,1 mrd = € 663,1 mrd
geheeldeelx100
(geheel)
(deel)
Slide 6 - Diapositive
Opgave 1.7d
overheid geeft aan consumptiegoederen uit: € 247,1 miljard
gezinnen geven aan consumptiegoederen € 416 miljard uit
Hoeveel geeft de overheid minder uit dan de gezinnen?
(416-247,1)/416 x100% = 40,6%
(nieuw)
(oud)
Slide 7 - Diapositive
Opgave 1.7e
1: 600 miljard/5 miljoen = 600.000.000.000/5.000.000
= 120.000
2: 4.125x26 miljoen = 4.125x26.000.000 = 107.250.000.000
= 107,3 miljard
3: 1,5 biljoen/3.000 = 1.500.000.000.000/3.000 =
500.000.000 = 500 miljoen
4: 525.000x6.135 = 3.220.875.000 = 3,2 miljard
///////////
///////////
/////
/////
Slide 8 - Diapositive
Opgave 1.7f
Bevolkingsomvang 2025 17,408 miljoen
Totale gezinsconsumptie € 336,4 miljard
Gezinsconsumptie per persoon: 336,4miljard/17,408miljoen =
336.400.000.000/ 17.408.000= € 19.324
Slide 9 - Diapositive
Opgave 1.8a + b
Soort uitgaven
%
Bedrag
Wonen
28
€ 408,80
Voeding en drank
15
€ 219,-
Kleding en schoenen
6
€ 87,60
Recreatie/horeca/cultuur
20
€ 292,-
Telefoon/iPad/computer
12
€ 175,20
Overige uitgaven
10
€ 146,-
Sparen
9
€ 131,40
1460/100x28
1460/100x15
1460/100x12
87,60/1460x100
292/1460x100
146/1460x100
100-28-15-6-29-12-10 EN
1460-408,8-219-87,6-292-175,2-146
Slide 10 - Diapositive
1.8 c
Totale jaarinkomen: 12x95+52x10+620 = 1.140+520+620=
€ 2.280,-
Met de krant verdient ze 1.140
In procenten is dit 1140/2280x100 = 50%
1.8 d
475/47,50 = 10 maanden
1.8 e
1. geld van vakantiebaantje 2. bezuinigen 3. lenen
Slide 11 - Diapositive
1.9 a je gaat niet meer brood eten als je meer verdient
b dat is juist; 41,1% en dit neemt af naarmate er meer wordt verdiend
c 29,9% van 43.195 = €12.915,31 Milene heeft dus gelijk.
d Laagste inkomen: 41,1% van 17.469 = € 7.179,76
Hoogste inkomen: 29,9% van 43.195 = € 12.915,31
Lester heeft dus ongelijk.
e Hoogste inkomen: € 43.195
Gemiddelde inkomen: € 28.214,-
Verschil in procenten: (28214-43195)/43195x100 = -34,7%
Yannick heeft dus gelijk.
Slide 12 - Diapositive
1.10 a wasmachine, computer, vriezer, iPad, computer, dvd's, etc.
b Een aantrekkende economie wil zeggen: dat consumenten meer geld te besteden hebben. De consument durft dus weer extra geld uit te geven. Niet alleen meer aan boodschappen maar ook aan de wat duurdere goederen (duurzame gebruiksgoederen).
c Frits heeft gelijk, het was 31,5% en in 2015 is het 36,2%.
d € 40 mrd /11,9 x100% = € 336 miljard (afgerond)
e Dan wordt studeren wellicht te duur voor een aantal studenten.
Slide 13 - Diapositive
§1.3 Schaarste en welvaart
tekort
heb je genoeg geld?
dit zou je misschien zeggen bij de Nederlandse les
Maar dit is de ECONOMIE les!
schaarste
er kunnen met de beschikbare productiemiddelen niet voldoende producten geproduceerd worden om al onze behoeften te vervullen.
welvaart
In ruime zin: de mate waarin je in je behoefte kunt voorzien.
In enge zin: de koopkracht van het gemiddelde inkomen per inwoner
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Vidéo
Slide 16 - Vidéo
Productiemiddelen
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Slide 17 - Diapositive
Productiecapaciteit
De maximale hoeveelheid producten die er met de beschikbare productiemiddelen kan worden gemaakt.
Schaarste
Als er productiemiddelen moeten worden opgeofferd om het product/dienst voort te brengen
Middelen zijn beperkt aanwezig en alternatief aanwendbaar.
We zullen keuzes moeten maken
Slide 18 - Diapositive
Welvaart wat is dat?
Welvaart: de mate waarin je in je behoeften kunt voorzien
Hoe meer behoeften je kunt bevredigen hoe hoger je welvaart.
Hangt af van de beschikbare middelen
Hangt af van de hoeveelheid behoeften
Slide 19 - Diapositive
Welvaart
Om de welvaart van een land te meten gebruik je:
Nationaal inkomen per hoofd v/d bevolking
De mate waarin je je gelukkig voelt. Dit heeft dus niet met de hoeveelheid geld die je hebt te maken.
Welzijn
Om de welvaart van een land te meten gebruik je:
Bruto Binnenlands Product per hoofd v/d bevolking
Zo kunnen we de welvaart van landen gemakkelijk met elkaar vergelijken
meten welvaart
Slide 20 - Diapositive
Meten van de welvaart
Om de welvaart van een land te meten gebruiken we:
Bruto Binnenlands Product per hoofd (BBP)
Je kunt zo landen gemakkelijk met elkaar vergelijken
Slide 21 - Diapositive
Welvaart meten in BBP nadelen
Voor een goed beeld ook moet kijken naar:
de verdeling van het inkomen over de bevolking
de hoogte van de prijzen (NL = hoger dan Nigeria) prijspeil
de omvang van de informele productie, zoals zelfvoorziening.
De aanwezigheid en kwaliteit van collectieve voorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg.
Slide 22 - Diapositive
Welzijn
de mate waarin je je gelukkig voelt
Slide 23 - Diapositive
Welvaart in enge en ruime zin
Welvaart in ruime zin: mate waarin je in je behoeften kunt voorzien--> inkomen, geluk, gezondheid -> moeilijk te meten
Welvaart in enge zin: koopkracht van het gemiddelde inkomen per inwoner--> welvaart in geld uitdrukken -> te meten met het BBP (Bruto binnenlands product)
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
HDI
Meet:
levensverwachting
mate van scholing
en inkomen
Op de volgende slides zie je een vergelijking tussen landen. Welke landen bevinden zich in de top 10? En welke landen presteren het minst?
Human Development Index
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Vidéo
Maak in stilte
en
zelfstandig
de opdrachten 1.11 t/m 1.15
pagina 24 t/m27
Ben je klaar:
Neem alvast §1.4 door
timer
7:00
ben je niet stil => strafwerk!
Slide 28 - Diapositive
Opdrachten
Slide 29 - Diapositive
Opgave 1.11a
1: fietsen = niet zeldzaam, wel schaars
2: zonsondergang = niet zeldzaam, niet schaars
3: zonsverduistering = zeldzaam, niet schaars
4: schilderij = zeldzaam en schaars
b Er is maar één Mona Lisa en dus is deze onbetaalbaar.
Slide 30 - Diapositive
Opgave 1.11c Als er met behulp van de beschikbare productiemiddelen onvoldoende kan worden geproduceerd om in de behoeften van iedereen te voorzien, is er sprake van schaarste. Dit dwingt tot het stellen van prioriteiten. Wanneer goederen schaarser worden, stijgt meestal de prijs van deze goederen. Als de schaarste in een land afneemt, neemt de welvaart in dat land toe. Economen meten de welvaart in een land door te kijken naar de jaarlijkse toename van de koopkracht van het gemiddelde inkomen per inwoner.
Slide 31 - Diapositive
Opgave 1.11d
1: onjuist omdat 1 kilo is 1 kilo, dat weegt even zwaar.
2: onjuist smaken verschillen
3: juist schaars is hier zeldzaam.
4: onjuist bij economie; een krop sla is altijd schaars.
Slide 32 - Diapositive
Opgave 1.12a 3: de minister heeft het over de welvaart in ruime zijn (de mate waarin je in je behoefte kunt voorzien) over de koopkracht.
b 5: met een inflatie van 2,5% en een inkomensstijging van 2,5% bleef de koopkracht per inwoner gelijk.
c De plannen bevorderen de welvaart in enge zin, omdat er meer voorzieningen komen (meer huizen, een winkelcentrum, twee scholen en een sporthal). De bouwvakkers ontvangen een inkomen, hier profiteren winkels etc later ook van.
Slide 33 - Diapositive
Opgave 1.12d
eigen mening
Slide 34 - Diapositive
Opgave 1.13a
Milieuverontreiniging heeft gevolgen voor je gezondheid en je geluk. Dus welvaart in ruime zin neemt hierdoor af.
b Bij vrijwilligerswerk ga je niet meer inkomen krijgen, dus de welvaart in enge zin neemt hierdoor niet toe.
c Als bewoners per gewicht moeten betalen zijn ze
veel gemotiveerder om ervoor te zorgen dat er
minder afval afgevoerd hoeft te worden.
De gemeente kan zo ook de opbrengsten meer
afstemmen op de kosten.
Slide 35 - Diapositive
Opgave 1.13d
Als Nico huisman wordt heeft hij meer tijd om van aanbiedingen van supermarkten gebruik te maken. En misschien kook hij dan zelf in plaats van kant-en-klare maaltijden.
e Nico's inkomen van € 1.400,- missen ze, ze kunnen besparen:
(250 + 100 + 400 + 300 + 50 + 80) € 1.180,-
Ze gaan er financieel dus wel op achteruit 1400-1180 = €220 .
fGoed besluit: meer tijd met de kinderen, rustiger in huis
of Geen goed besluit: maakt geen deel uit van de maatschappij, wat als het huwelijk strand of Chantal wegvalt....
Slide 36 - Diapositive
Opgave 1.14a In Niger is (100-11) 89% van de vrouwen analfabeet.
b koopkracht Nederland $ 42.397
koopkracht Niger $873
In procenten is dit minder: (873-42397)/42397x100 = -97,940892 = -97,9%
c Als je alleen naar de koopkracht kijkt houdt je geen rekening met geluk en gezondheid, uitputting aarde, milieuvervuiling, opleidingsniveau, levensverwachting, vrije tijd en werktijden.
d Nederland staat hoger vanwege de levensduurverwachting en de opleidingsduur, door deze en het alfabetisme staat Niger juist lager.
Slide 37 - Diapositive
Opgave 1.15a
Er worden al eerder prijsafspraken gemaakt zodat de telers duidelijkheid (zekerheid) hebben over hun inkomsten, en de afnemers zijn verzekerd van levering van de goederen.
b De prijzen stijgen als gevolg van 4 de verwachte toename van de aardappelschaarste. Er zullen minder aardappelen op de markt komen en aan de vraag kan minder worden voldaan.
c prijs augustus € 25,- prijs februari € 10,-
Stijging in procenten: (25-10)/10x100 = 150%
Slide 38 - Diapositive
Opgave 1.15d
Als er minder olie op de markt wordt gebracht ontstaat er wellicht
een tekort aan olie, daardoor stijgt de prijs.
e Inkomen per hoofd van de bevolking is 132.000/1,10 = € 120.000,-
Totale inkomen Qatar= 2,4 miljoen x 120.000 = € 288 miljard.
Slide 39 - Diapositive
LEER EN
Slide 40 - Diapositive
Ik weet wat oneindige behoeften zijn
Ik weet welke 4 productiemiddelen er zijn
Ik weet wat productiecapaciteit is
Ik weet wat schaarste (bij economie) is en weet welke goederen schaars zijn
Ik weet wat vrije goederen zijn, en ken 4 voorbeelden
Ik weet wat prioriteiten stellen is
Ik weet het verschil tussen schaars en zeldzaam
Ik weet wat welvaart in ruime zin is en welvaart in enge zin
Ik weet wat koopkracht (van het inkomen) is
Ik weet wat het nationaal inkomen is en hoe je dit berekend
Ik weet waarom er welvaartverschillen zijn tussen landen