4.4 Arbeiders strijden voor hun rechten

Arbeiders strijden voor hun rechten

paragraaf 4.4
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Arbeiders strijden voor hun rechten

paragraaf 4.4

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Vidéo

Wie mogen er in 1848 stemmen?
A
Mannen
B
Rijke mannen en vrouwen
C
Mannen die voldoende belasting betalen
D
Niemand

Slide 5 - Quiz

Wat betekent censuskiesrecht in 1848?
A
Mannen mogen stemmen
B
De koning wijst mannen aan die mogen stemmen
C
Mannen die genoeg belasting betalen mogen stemmen
D
Alleen leden van de regering mogen stemmen

Slide 6 - Quiz

Koninkrijk met een grondwet is:
A
Parlementaire democratie
B
Constitutionele monarchie

Slide 7 - Quiz

Wie mogen er in 1917 stemmen?
A
Mannen
B
Rijke mannen en vrouwen
C
Mannen die voldoende belasting betalen
D
Niemand

Slide 8 - Quiz

De regering bestaat uit:
A
Eerste en Tweede Kamer
B
Ministers en Staatssecretarissen

Slide 9 - Quiz

Het parlement bestaat uit:
A
Eerste en Tweede Kamer
B
Ministers en staatssecretarissen

Slide 10 - Quiz

Wie mogen er in 1919 stemmen?
A
Alleen mannen
B
Rijke mannen en vrouwen
C
Mannen die voldoende belasting betalen
D
Mannen en vrouwen

Slide 11 - Quiz

Arbeiders strijden voor hun rechten

paragraaf 4.4

Slide 12 - Diapositive

Sociale kwestie
= de manier waarop het probleem van de slechte woon- en werkomstandigheden opgelost moest worden. 

--> Sociale wetten: wetten die bedoeld zijn om mensen te helpen en ondersteunen. 

Slide 13 - Diapositive

Kan je een voorbeeld bedenken van een sociale wet?

Slide 14 - Question ouverte

Sociale wetten
- Kinderwetje van van Houten: afschaffing kinderarbeid + invoering leerplicht
- Uitkeringen 
- Minimumloon
- Maximum aantal werkuren per dag 

Slide 15 - Diapositive

Socialisme
= een politieke stroming die streeft naar gelijkheid 
dit betekent meer macht naar de arbeiders. 

Bedenker: Karl Marx 
  • hij vond dat er een klassenstrijd moest komen: arbeiders moesten in opstand komen tegen de bezittende klasse.
  • Gevolg: klasseloze samenleving: iedereen gelijk.

Slide 16 - Diapositive

Socialisme
2 stromingen binnen socialisme
  1. Communisme: dmv geweld en revolutie meer gelijkheid
  2. Sociaaldemocratie: dmv stemrecht, vakbonden en verkiezingen meer gelijkheid

Slide 17 - Diapositive

Noem minimaal 3 slechte werk of leefomstandigheden

Slide 18 - Question ouverte

Wie bedacht de kinderwet van 1874?
A
Thorbecke
B
Willem II
C
Samuel van Houten
D
Willem I

Slide 19 - Quiz

Wat is het kernwoord van het socialisme?
A
Vrijheid
B
Gelijkheid
C
Alles bij het oude houden
D
Geloof

Slide 20 - Quiz

Ideologie
sociale wet
socialist
vakbond
recht van initiatief
geheel van ideeën over de samenleving
wet voor steun aan mensen die minder goed voor zichzelf kunnen zorgen
iemand die in de politiek streeft naar meer gelijkheid
organisatie en werknemers
leden van de Tweede Kamer mogen een wetsvoorstel indienen

Slide 21 - Question de remorquage

Marx
Karl Marx was de grondlegger van het socialisme. 
Hij geloofde dat er altijd een tegenstelling zou zijn tussen het proletariaat (arbeiders) en de bourgeoisie (rijke burgerij). 

Dit zou alleen verdwijnen door een
arbeidersrevolutie, waarbij alles in bezit
zou komen van de staat.

Slide 22 - Diapositive

0

Slide 23 - Vidéo

Slide 24 - Vidéo