toets bespreken

Hoofdstuk 11
Je lichaam werkt
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 11
Je lichaam werkt

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive


Wat gebeurt er bij innesteling?
A
Een bevruchte eicel begint zich te delen en wordt een bolletje cellen.
B
Een bolletje van delende cellen gaat vast zitten in het baarmoederslijmvlies.
C
Een bolletje van delende cellen reist naar de baarmoeder.
D
Een eicel wordt bevrucht door een zaadcel.

Slide 4 - Quiz

Bekijk de tekening hieronder.
a. Bij welk nummer vindt de eisprong plaats ?
b. Bij welk nummer deelt de eicel zich voor het eerst ? 
eisprong
eerste deling
1
2
3
4
5

Slide 5 - Question de remorquage


Een vrouw heeft aan het eind van de zwangerschap vaak last van maagzuur.
Leg uit hoe dit komt.

Slide 6 - Question ouverte


Leg uit hoe de placenta werkt en gebruik daarbij onderstaande woorden.
navelstrengslagader – moeder – afvalstoffen – foetus – voedingsstoffen - navelstrengaders

Slide 7 - Question ouverte


In de kern van een cel is een geslachtschromosoom X aanwezig.
Wat is waar?
A
Deze cel kan alleen een eicel van een meisje zijn.
B
Deze cel kan alleen een huidcel van een jongen zijn.
C
Deze cel kan zowel een huidcel van een jongen als van een meisje zijn.
D
Deze cel kan alleen zaadcel van een jongen zijn.

Slide 8 - Quiz

Hoeveel chromosomen bevat cel 1?
Hoeveel chromosomen bevat cel 2?
23
46

Slide 9 - Question de remorquage


In de afbeelding zie je het resultaat van een DNA onderzoek. Zijn de chromosomen van de moeder of van het embryo?
Leg je antwoord uit.

Slide 10 - Question ouverte

Welk hormoon hoort bij welke lijn?
blauwe lijn:
rode lijn:
oestrogeen
progesteron

Slide 11 - Question de remorquage

Bij welke stippellijn vindt de ovulatie plaats? Bij welke stippellijn is een vrouw niet vruchtbaar?
ovulatie:
niet vruchtbaar:
14
28

Slide 12 - Question de remorquage


Bekijk de foto van het meisje.
a. Wat is haar fenotype?
b. Wat is haar genotype?

Slide 13 - Question ouverte


Stamcellen
Onderzoekers doen onderzoek naar differentiatie bij oogcellen om in de toekomst mogelijk oogpatiënten te helpen. Het netvlies bestaat uit lagen met verschillende celtypen. De onderzoekers willen in het laboratorium kunstmatig netvlies kweken. Wat voor stoffen moeten de onderzoekers aan de stamcellen toevoegen zodat een netvlies ontstaat? Leg je antwoord uit. 

Slide 14 - Question ouverte

Celprocessen
Regelgenen in de cel regelen welke eiwitten worden aangemaakt en daarmee krijgt de cel zijn uiteindelijke vorm en functie.

In welke volgorde vinden de celprocessen plaats? En waarom?
A
Eerst celdifferentiatie en dan celspecialisatie, omdat de functie afhankelijk is van de vorm.
B
Eerst celdifferentiatie en dan celspecialisatie, omdat de vorm afhankelijk is van de functie.
C
Eerst celspecialisatie en dan celdifferentiatie, omdat de functie afhankelijk is van de vorm.
D
Eerst celspecialisatie en dan celdifferentiatie, omdat de vorm afhankelijk is van de functie.

Slide 15 - Quiz

Zet onderstaande zinnen in de goede volgorde: 1. de zwellichamen vullen zich met bloed
2. de zaadcellen verlaten de bijballen
3. de zaadblaasjes voegen vocht toe
4. man wordt opgewonden
5. prostaat voegt vocht toe
6. de man heeft nu een erectie
7. de man heeft een zaadlozing

Slide 16 - Question ouverte


De eicellen van een vrouw zijn de grootste cellen van het menselijk lichaam. Zaadcellen zijn in tegenstelling tot eicellen de kleinste cellen van het menselijk lichaam.
Leg uit hoe het komt dat eicellen zo groot zijn en welke functie dit heeft?

Slide 17 - Question ouverte


Het baarmoederslijmvlies is niet altijd even dik.
Wanneer is het baarmoederslijmvlies het dikst?
A
als de menstruatie een dag bezig is
B
direct na afloop van de menstruatie
C
enkele dagen voor de eisprong
D
enkele dagen na de eisprong

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive