trappen van vergelijking

Lezen
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Lezen

Slide 1 - Diapositive

WW-spelling
  1. Gister ... (vergroten) Romano de foto, omdat Arno er grappig op stond.

  2. Romano liet de ... (vergroten) foto aan iedereen zien.

  3. Mijn buurman ... (onderhouden) zijn tuin omdat de zomer eraan komt.

  4. Hij ... (leveren) gister de opdracht in om zijn cijfer te verbeteren.

Slide 2 - Diapositive

Antwoorden + uitleg
1. Vergrootte (persoonsvorm verleden tijd: ik-vorm + te)

2. Vergrote (bijvoeglijk naamwoord: zo kort mogelijk)

3. Onderhoudt (persoonsvorm tegenwoordige tijd: ik-vorm+t)

4. Leverde (persoonsvorm verleden tijd: ik-vorm + de)

Slide 3 - Diapositive

Trappen van vergelijking

Slide 4 - Diapositive

Een paar foute voorbeelden
De frikandelbroodjes van de Appie zijn lekkerder als die van de Jumbo.

Hij is beter in voetbal als mij.






Slide 5 - Diapositive

DOEL

- je weet wanneer je als/dan moet gebruiken bij de trappen van vergelijking
trappen van vergelijking en 
als en dan

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

In een schema
vorm van het woord
vorm van het woord
Stellende trap
Schrijf het woord zo kort mogelijk:
– Tom is boos.
– Noor is dapper.
– Het zwembad is diep.
als
– Tom is even boos als Els.
– Noor is net zo dapper als Amir.
– Het zwembad is even diep als het meer.
Vergrotende trap
Zet achter het woord -er of -der:
– Tom is bozer .
– Noor is dapperder .
– Het zwembad is dieper .
dan
– Tom is bozer dan Els.
– Noor is dapperder dan Amir.
– Het zwembad is dieper dan het meer.
Overtreffende trap
dan
– Tom is bozer dan Els.
– Noor is dapperder dan Amir.
– Het zwembad is dieper dan het meer.

Slide 8 - Diapositive

mij/ik
Julian is sneller als mij.

Trucje: zin langer maken
– Julian is sneller dan ik (ben).

Slide 9 - Diapositive

Vandaag ben ik even slim als/ dan hem/ hij.
A
als en hem
B
als en hij
C
dan en hem
D
dan en hij

Slide 10 - Quiz

geef de trappen van vergelijking:
graag
A
graager, graagst
B
grager, graagst
C
liever, liefst
D
liever, graagst

Slide 11 - Quiz

Mijn broer is ......
A
groter als ik
B
kleiner dan ik
C
groter als mij
D
kleiner dan mij

Slide 12 - Quiz

Hij keek bedroefder ..... vele winnaars zouden doen.
A
dan
B
als

Slide 13 - Quiz

Ian was minstens net zo
druk ..... Sierd.
A
dan
B
als

Slide 14 - Quiz

Ik heb wel lekker meer
gewonnen ..... !
A
dan jullie
B
als jullie
C
als hun
D
dan hun

Slide 15 - Quiz

Je bent slimmer als/dan je denkt.

Slide 16 - Question ouverte

Aan de slag
Planning Nieuw Nederlands

Slide 17 - Diapositive