Spellingsles werkwoordspelling

Fietsen (vt) - Hij ... over straat
A
Fietst
B
Fietste
C
Fiets
D
Fietsde
1 / 15
suivant
Slide 1: Quiz
SpellingBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Fietsen (vt) - Hij ... over straat
A
Fietst
B
Fietste
C
Fiets
D
Fietsde

Slide 1 - Quiz

Wat is de hij-vorm in de verleden tijd van antwoorden?

Slide 2 - Question ouverte

Wat is de hij-vorm tegenwoordige tijd van antwoorden?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van hij glanst?
A
Hij glansde
B
Hij glanste

Slide 4 - Quiz

Beleven (vt) - Hij ... een spannend avontuur

Slide 5 - Question ouverte

Reizen (vt) - Wij ... een maand lang door Nepal.

Slide 6 - Question ouverte

Belanden (vt) - Met de auto ... we op een berg.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van maken?
A
Maakt
B
Maak
C
Maakde
D
Maakte

Slide 8 - Quiz

Wat is de verleden tijd van hij spit?
A
Hij spit
B
Hij spitte
C
Hij spite
D
Hij spitten

Slide 9 - Quiz

Belanden - Gisteren ... een propje op mijn tafel
A
belandt
B
beland
C
belandde
D
belande

Slide 10 - Quiz

Wat is de verleden tijd van: Ik lunch?

Slide 11 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van: ik verf?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van omhelzen? Hij ...

Slide 13 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van beroven? Hij ...

Slide 14 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van plonzen?
Ik ...

Slide 15 - Question ouverte