NT2 A2 voltooid deelwoord oefenen TC 2.5

Goedemorgen
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Goedemorgen

Slide 1 - Diapositive

Hoe gaat het vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Sondage

Hoe maak je het voltooid deelwoord?
  1. Kijk naar het hele werkwoord.                          werken       wonen  Haal -en weg. Maak de ik-vorm                        werk             woon
  2. Laatste letter s, f, t, k, ch of p?                           werk             woon  JA    -> het voltooid deelwoord krijgt een t                                        NEE -> het voltooid deelwoord krijgt een d
  3. Schrijf ge- voor de ik-vorm en                      gewerkt     gewoond  een t of een d aan het einde

Slide 3 - Diapositive

Is de laatste letter van de ik-vorm een t of een d? Dan krijgt het voltooid deelwoord geen extra of d.
Bijv.: wachten  ->  wacht  ->  gewacht

Je spreekt een d aan het eind uit als een t! Je kunt dus niet horen of je een voltooid deelwoord met een d of een t schrijft.

Het voltooid deelwoord van leven en reizen krijgt       een d:   geleefd en gereisd

Slide 4 - Diapositive

Je kunt de letters 
s, f, t, k, ch en p onthouden door het woord softketchup te leren!

Slide 5 - Diapositive

Maak de voltooide
tijd

Slide 6 - Diapositive

Veel werkwoorden in de voltooide tijd zijn onregelmatig.

Je moet het voltooid deelwoord van onregelmatige werkwoorden onthouden. Er is geen regel.

Slide 7 - Diapositive

Sommige onregelmatige werkwoorden krijgen altijd zijn. Bijvoorbeeld:

zijn                Ik ben naar Frankrijk geweest.
komen         Jij bent naar Nederland gekomen.
beginnen   De les is begonnen.
worden       Wij zijn ziek geworden.
gaan             Zijn jullie met het vliegtuig gegaan?
blijven         Zij zijn in Nederland gebleven.

Slide 8 - Diapositive

Gebruik de
voltooide
tijd

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Slide 11 - Diapositive

Vul in. Voorbeeld
koken                 Hij __________ rijst ____________


antwoord:        Hij heeft rijst gekookt.

Slide 12 - Diapositive

spelen
De kinderen _______ buiten _________

Slide 13 - Question ouverte

huilen
De baby ______ vannacht __________

Slide 14 - Question ouverte

tekenen
Agnes _____ een mooie bloem ______

Slide 15 - Question ouverte

huren
Mijn familie _______ een boot ________

Slide 16 - Question ouverte

smeren
Els _______ zalf op haar arm __________

Slide 17 - Question ouverte

hoesten
Ik ________ vorige week veel _________

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

Hoe heb je deze lessonup gedaan?
Ik maak veel fouten, want ik begrijp het niet.
Het gaat al steeds beter!
Het gaat goed, ik begrijp het
Ik vind het makkelijk. Ik heb bijna alles goed.

Slide 20 - Sondage