C0039 les 6 uitscheiding

C0039 les 6
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
VerzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

C0039 les 6

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Als je veel hebt gedronken, maken de nieren... urine aan, deze urine is dan … van kleur
A
Veel, donkergeel
B
Weinig, donkergeel
C
Veel, lichtgeel
D
Weinig, lichtgeel

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

urine wordt gemaakt in
A
lever
B
Blaas
C
Nieren
D
Urine leider

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Observatiepunten Urine:

Slide 4 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De urine buis en urine leider zijn andere woorden voor het zelfde deel van het lichaam.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe kan de urine naar buiten?

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel urine kan de blaas ongeveer aan urine vasthouden?
A
150ml
B
200 ml
C
400 ml
D
900ml

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is urine retentie?
A
Een giftige stof in de urine die je uit plast
B
Een deel van urine dat achter blijft als je plast
C
Een deel in de nier waar urine gevormd wordt
D
Het deel in de urine wat achter blijft na centrifuge

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat observeer je bij urine?
A
Kleur en hoeveelheid
B
Kleur en helderheid
C
Geur en bloed in de urine
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De nieren zijn heel belangrijk. Ze maken urine. In urine zitten ...
A
afvalstoffen, hormonen en suiker
B
afvalstoffen, hormonen en bloedcellen
C
afvalstoffen, hormonen en water
D
afvalstoffen, hormonen en eiwitten

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een urineweg infectie herken je als de urine
A
Helder is, ruikt en geconcentreerd is
B
Geconcentreerd is, troebel, stinkende urine
C
Troebel is, lichtgeel is en ruikt
D
Bloed bevat, helder en klonterig is

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij uitdroging wordt de urine
A
donkerder
B
lichter

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is incontinentie?
A
Het niet meer kunnen ophouden van urine
B
Het niet meer kunnen ophouden van ontlasting
C
Het niet meer kunnen ophouden van urine en of ontlasting
D
Het niet meer kunnen ophouden van braaksel

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een oorzaak voor incontinentie?
A
Cognitieve stoornis
B
Neurologische stoornis
C
Chronische diarree
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn oorzaken van incontinentie
A
Operatie
B
Niet (meer) weten hoe je moet plassen
C
Zwakke bekkenbodemspieren
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is incontinentie te behandelen?
A
Ja
B
Nee
C
soms

Slide 16 - Quiz

bekkenbodem oefeningen 

elektrisch impuls 
blaastraining 
zelf katheterisatie
chirurgisch ingrijpen 
medicatie Bij (incontinentie)klachten van de bekkenbodem worden soms medicijnen voorgeschreven zoals oestrogenen, spasmolytica en laxeermiddelen.


Er zijn diverse soorten incontinentiemateriaal.
op de plaatjes zie je een inco met een heupband
waar het absorptiemateriaal aan hangt.
op de plaatjes zie je dat de band aan de voorkant
wordt gesloten. Is dat correct?
A
Ja, je moet dit type inco aan de voorkant sluiten
B
Nee, je moet dit type inco aan de achterkant sluiten
C
Sluiten aan de voor- en achterkant kan allebei

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij incontinentiemateriaal let je op:
A
Welk geslacht
B
Hoe erg de incontinentie is
C
Lichamelijk kenmerken
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De normale kleur van ontlasting is...
A
grijs
B
zeer lichtbruin
C
donkerbruin
D
bruin

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ontlasting is bruin door
A
galkleurstoffen
B
leverkleurstoffen

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke stelling is waar:
1: Iemand met een normaal ontlastingspatroon heeft dagelijks ontlasting.
2: Obstipatie kan buikpijn veroorzaken
A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Stelling 1 en 2 zijn juist
D
Stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 21 - Quiz

Het is waar dat obstipatie door verstopping buikpijn kan veroorzaken. Het is niet waar dat iemand met een normaal ontlastingspatroon dagelijks ontlasting heeft. Niet iedereen heeft namelijk even vaak ontlasting. Sommigen drie keer per dag, anderen een paar keer week. Pas als iemand duidelijk minder vaak ontlasting heeft dan gebruikelijk, spreken we van obstipatie.
Wat is poep of ontlasting?
A
Onverteerde stoffen uit het eten
B
Verteerde stoffen uit het eten
C
Voedingsstoffen met water

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een verkeerde ontlastingsgewoonte zoals, de ontlasting te lang ophouden, kan obstipatie veroorzaken. 
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

is dit normale ontlasting?
A
De ontlasting heeft in de vorm van een enkele keutel, maar hard, klonterig en bobbelig. De cliënt adviseren om meer te gaan drinken.
B
Brijachtige, zachte ontlasting met enkele hardere stukjes erin. dat is niet oké...
C
Is waterige, volledig vloeibare stoelgang. Dit is niet oké.
D
Verschillende kleine harde keuteltjes, worden moeizaam uitgescheiden. De ontlasting heeft een behoorlijke tijd in de darm doorgebracht en is uitgedroogd.

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een ander woord voor ontlasting is...?
A
Defecatie
B
Decibel
C
Uitscheiding

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dit is een ADL hulpmiddel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions