M2 NN7 Cursus 5 Grammatica §3 Voegwoorden

Mavo 2 

Aanwezigheid + materiaal
10 minuten stil lezen
timer
10:00
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Mavo 2 

Aanwezigheid + materiaal
10 minuten stil lezen
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Mavo 2 

Vandaag
NN7 Cursus 5 
Paragraaf 3 
Voegwoorden

Slide 2 - Diapositive

Welke woordsoorten ken je nog
van vorig jaar?

Slide 3 - Question ouverte

DOEL

WE WETEN WAT EEN VOEGWOORD IS.


WE KUNNEN EEN VOEGWOORD GEBRUIKEN.

Slide 4 - Diapositive

Voegwoorden

Slide 5 - Carte mentale

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen of woorden aan elkaar plakken.

Slide 6 - Diapositive

Voegwoorden
Een voegwoord plakt woorden of zinnen aan elkaar.
        • twee woorden met een voegwoord ertussen:
            Wil je een kroket of een frikandel bij je patat?
        • twee zinnen met een voegwoord ertussen:
            Wil je een ijsje of heb je liever een broodje hamburger?

Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: 
en, of, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, dus.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Wat zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, omdat, want

Slide 9 - Quiz

Even oefenen

Slide 10 - Diapositive

Wat is een voegwoord?
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 11 - Quiz

Wat is GEEN voegwoord?
A
als
B
soms
C
want
D
omdat

Slide 12 - Quiz

Wat zijn voegwoorden?
A
om / nu
B
want / zo
C
maar / en
D
maar / nu

Slide 13 - Quiz

Welk voegwoord past in de zin?
Ik vind patat heel lekker, ... pizza vind ik minder.
A
omdat
B
want
C
maar
D
en

Slide 14 - Quiz

Wat is geen voegwoord:
A
terwijl
B
omdat
C
toen
D
fiets

Slide 15 - Quiz

1. Ik blijf in bed liggen,                    ik moe ben.
2. Ik ging laat naar bed,                     ik had een feestje.
3. Ik wil in bed blijven,                     ik moet werken
4. Ik doe het licht aan                     stap mijn bed uit.
5. Ik kom te laat,                     ik nu niet opschiet.   
omdat
maar
want
en
als

Slide 16 - Question de remorquage

Zelf aan de slag
Maak Cursus 5, paragraaf 3 
opdracht 1 t/m 5 op blz 206 + 207

Slide 17 - Diapositive