2. Wonen en werken in Nederland en Duitsland

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Wonen en werken in Nederland en Duitsland

Leerdoelen

• Je kunt beschrijven hoe steden en dorpen in Nederland en Duitsland vanaf 1950 zijn

veranderd wat betreft wonen, werken en voorzieningen.

• Je kunt steden en dorpen in Nederland en Duitsland vergelijken en de verschillen en

overeenkomsten verklaren.

Tijd: net na WO2

Kan je een beschrijving geven van de situatie in NL en DL als het gaat om: 

- wonen

- werken 

- voorzieningen 

Wonen: NL vanaf jaren 50 

Tussen 1945 en 1960 moesten veel huizen worden gebouwd. 

• eenvoudig, betaalbaar rijtjes en lage flats  

Jaren 60 

• hoge flats 

Jaren 70

• mensen missen een tuin
• woonwijken met eensgezinswoningen 

Hier horen drie woorden bij. 

urbanisatie - suburbanisatie - re-urbanisatie 

Verstedelijking 

Urbanisatie

Suburbanisatie 

Trek vanuit stad naar omliggende platteland 

Groei van stedelijke gebieden in een land

Trek van platteland naar de stad 

Wonen: Duitsland van 1950

Verschil tussen Oost en West. 

Jaren 50

• Oost: wijken met eenvoudige flats
• West: nieuwbouwwijken met flats

Suburbanisatie

• West: vanaf jaren 60
• Oost: na 1990
• Invloed van de overheid

Waarom pas na 1990? 

Plattenbau

Berlijn

Als diensten heel erg toeneemt, welke zal dan sterk afnemen? 

45%

40%

15%

82% 

in 2015

Werken: NL vanaf jaren 50 

Van de jaren 50 zijn er grote verschuivingen geweest. 

Diensten enorm toegenomen. 

Industrie afgenomen. 

Landbouw ook afgenomen naar 4%

Werken: Duitsland van 1950

Dezelfde ontwikkeling als in Nederland. Ook in Duitsland minder industrie, met als gevolg veel werkloosheid. 

Waarom Oost-Duitsland veel weinig werk? 

Waarom Ruhrgeboed weinig werkgelegenheid? 

Voorzieningen: NL vanaf jaren 50 

Vanaf jaren 50 zijn het aantal voorzieningen enorm toegenomen. 

Voorzieningen gaan samen met welvaart en vrije tijd. 

Voorzieningen: Dld van 1950

Dezelfde ontwikkeling als in Nederland, maar met 1 groot verschil. 

Groot verschil tussen Oost en West-Duitsland? Welke? 

Hoe goed ken je het nu? 

1950

1970 en later 

1960

UIt hoeveel sectoren bestaat de beroepsbevolking?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke sector is niet één van de officiële sectoren?

1. Primaire Sector
2. Secundaire Sector
3. Informele Sector
4. Tertiaire Sector

Onder welke sector valt deze varkensboer?

1. De primaire sector
2. De secundaire sector
3. De tertiare sector
4. Geen van alle sectoren

Welke van de vier sectoren
zie je op de achtergrond?

1. primaire sector
2. secundaire sector
3. tertiaire sector
4. quartaire sector

Hoe armer een land, hoe....

1. groter de primaire sector
2. kleiner de primaire sector
3. minder verschil is in de sectoren
4. hoe minder mensen in de landbouw werken

Wat valt niet onder voorzieningen?

1. Winkels
2. Ziekenhuizen
3. Scholen
4. Woningen

Een kenmerk van een landelijk gebied is?

1. Er zijn veel voorzieningen
2. Verstedelijking
3. Agglomeratie
4. Er zijn weinig voorzieningen

Wat is geen stedelijk netwerk / stedelijk gebied?

1. Randstad
2. Twente
3. Brabantse stederij
4. Leeuwarden

Van vroeger naar nu:

1. urbanisatie - re-urbanisatie - suburbanisatie.
2. suburbanisatie - urbanisatie - re-urbanisatie
3. suburbanisatie - re-urbanisatie - urbanisatie
4. urbanisatie - suburbanisatie - re-urbanisatie

Verstedelijking = urbanisatie

1. Goed
2. Fout

Suburbanisatie = verstedelijking

1. goed
2. fout

Wat moet je nu kunnen en kennen? 

Je moet alle begrippen kunnen uitleggen. 

Je moet de lesdoelen kunnen beantwoorden.

Je moet een samenvatting of een mindmap kunnen maken.

https://www.exitticket.nl/ticket/172lr