Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Powercollege 9_ Winst of verlies
Slide 1 - Diapositive
SJT jeugdsurvival
Je kan met iedereen lopen tussen de 12 - 17 jaar
Slide 2 - Diapositive
Leerdoelen
Je weet hoe je 2 soorten winst moet berekenen en je kent de begrippen die je nodig hebt om dit te kunnen doen.
Slide 3 - Diapositive
Voordat je de winst kunt leren uitrekenen, moet je een aantal begrippen kennen.
Afzet: Het aantal producten dat je verkoopt.
Omzet: Het geld wat je hebt gekregen voor alle producten die je in een bepaalde tijd verkoopt.
Inkoopwaarde: Alle inkoopkosten van de producten die je hebt verkocht.
Brutowinst: De omzet – de inkoopwaarde. Dit is de winst waarmee je alle bedrijfskosten nog moet betalen. Dus dit is niet je werkelijke winst.
Bedrijfskosten: De kosten die een bedrijf moet betalen om een bedrijf te runnen. Voorbeelden zijn huur voor pand, loonkosten en elektriciteit.
Nettowinst: De echt daadwerkelijk winst en dus het geld wat de eigenaar overhoud om uit te geven aan dure auto’s en vakanties.
Slide 4 - Diapositive
De winst uitrekenen
Voordat je de winst kunt uitrekenen, moet je eerst een aantal dingen weten.
Je moet weten hoeveel euro je hebt gekregen voor de producten die je hebt verkocht (dit heet omzet).
Je moet weten voor hoeveel euro je de producten hebt ingekocht (de inkoopwaarde).
Je moet weten hoeveel geld je hebt uitgegeven om de producten te verkopen (bedrijfskosten).
Deze vier dingen moet je vaak nog uitrekenen.
Slide 5 - Diapositive
De winst uitrekenen
Hoe berekenen we de winst:
Formules:
Omzet: Afzet x verkoopprijs
Inkoopwaarde: Afzet x inkoopprijs
Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde
Bedrijfskosten: Alle kosten die niet bij inkoop horen bij elkaar optellen
Nettowinst (de echt winst): Brutowinst - bedrijfskosten
Slide 6 - Diapositive
Voorbeeldvraag 1 Je verkoopt in een maand 900 T-shirts voor gemiddeld €14,00 per stuk. Wat is de omzet? Vergeet het euroteken niet voor je antwoord te zetten en rond af op hele euro's
Slide 7 - Question ouverte
Uitwerking voorbeeldvraag 1
Je verkoopt in een maand 900 T-shirts voor gemiddeld €14,00 per stuk. Wat is de omzet?
Formule: Afzet x verkoopprijs
900 x 14= €12.600
Slide 8 - Diapositive
Voorbeeldvraag 2. Met de verkoop van T-shirts behaal je een omzet van €12.600. Je hebt de T-shirts ingekocht voor €6.500. Je bedrijfskosten zijn €2.800. Wat is je brutowinst? Vergeet het euroteken niet voor je antwoord te zetten en rond af op hele euro's
Slide 9 - Question ouverte
Uitwerking Voorbeeldvraag 2.
Met de verkoop van T-shirts behaal je een omzet van €12.600. Je hebt de T-shirts ingekocht voor €6.500. Je bedrijfskosten zijn.€2.800. Wat is je brutowinst?
Formule: Omzet – inkoopwaarde
€12.600 - €6.500= €6.100
Slide 10 - Diapositive
Voorbeeldvraag 3. Met de verkoop van T-shirts behaal je een omzet van €12.600. Je hebt de T-shirts ingekocht voor €6.500. Je bedrijfskosten zijn €2.800. Wat is je nettowinst? Vergeet het euroteken niet voor je antwoord te zetten en rond af op hele euro's
Slide 11 - Question ouverte
Voorbeeldvraag 3.
Met de verkoop van T-shirts behaal je een omzet van €12.600. Je hebt de T-shirts ingekocht voor €6.500. Je bedrijfskosten zijn €2.800. Wat is je nettowinst?