Inversie

• Nederlands
• Hoger onderwijs

grammatica | Inversie

Wat is inversie?

Gewone zin = 

voorbeelden

Ik eet spaghetti met mes en vork.

Ik ga naar school met de bus.

De leerlingen leren graag Nederlands.

De zin met inversie 

tijd /plaats	wat = werkwoord	wie	rest (hoe en plaats)
Vandaag	loopt	Jan	langzaam naar school
In Overijse	wonen	veel mensen	in het dorp.

Hoofdzin met inversie

Welke zin is juist?
Denk aan de inversie

1. Mijn familie in Afghanistan woont.
2. In Afghanistan mijn familie woont.
3. In Afghanistan woont mijn familie.

Welke zin is juist? Denk aan de

1. Thomas in de discotheek danst.
2. In de discotheek danst Thomas.
3. In de discotheek Thomas danst.

Welke zin is juist?

1. Achter de krokodil het konijn staat.
2. Staat achter de krokodil het konijn.
3. Achter de krokodil staat het konijn.

Welke zin is juist?

1. Op de tafel ligt het boek.
2. Het boek op de tafel ligt.
3. Op de tafel het boek ligt.

Welke zin/vraag is juist?
Tip: er zijn 2 antwoorden juist.

1. Om 19:00 ik eet pizza.
2. Om 19:00 eet ik pizza.
3. Eet om 19:00 ik pizza?
4. Eet ik om 19:00 pizza?

Welke zin is juist?

1. Sarah woont twee maanden in België.
2. Twee maanden woont Sarah in België.
3. Twee maanden Sarah woont in België.

Welke zin is juist?

1. Maandag de boot vaart naar Spanje.
2. Maandag vaart de boot naar Spanje
3. De boot maandag vaart naar Spanje.
4. Naar Spanje de boot vaart maandag.

Welke zin is juist?

1. Geen leven kippen in de zee.
2. Kippen in de zee leven geen.
3. In de zee leven geen kippen.
4. In de zee geen kippen leven.

Welke zin is juist?

1. In januari gaan de leerlingen naar een nieuwe school.
2. In januari de leerlingen gaan naar een nieuwe school.
3. Naar een nieuwe school de leerlingen gaan in januari.
4. De leerlingen in januari naar een nieuwe school gaan.

Welke zin is juist?

1. Op woensdag schrijft Ali een liefdesbrief.
2. Een liefdesbrief Ali schrijft op woensdag.
3. Op woensdag een liefdesbrief schrijft Ali.
4. Op woensdag Ali schrijft een liefdesbrief.

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

Om 8 uur

zij

vertrekt

naar school

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

In Gent

Kristina en Natalia

winkelen

graag

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

In de namiddag

wij

hebben

vrij

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

In de pauze

ik

eet

mijn boterhammen

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

In de pauze

ik

eet

mijn boterhammen

Hoofdzin met inversie

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

5

Daarna

ik 

heb 

gevoetbald

.

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

5

Om 10 uur

ik 

ben

opgestaan

.

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

5

Na het eten

ik 

heb

opgeruimd

.

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

5

6

Om 16.00

ik 

heb

mijn zus 

geslagen

.

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

5

6

Na het eten

ik 

heb

mijn kamer

opgeruimd

.

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

5

6

Om 19.00

ik 

heb

buiten

gewandeld

.

Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met het woord met de hoofdletter.

1

2

3

4

5

6

Na een half uur

ik 

heb

met mijn vrienden

gevoetbald

.

En nu jij! 

Dinsdag 25/10: spreektest: 

15 zinnen over je weekend.

Wat heb je gedaan? 

Denk aan:

- voltooid deelwoord: Ik heb gestudeerd.

- juiste zinsvolgorde: vb Om 10.00 heb ik mijn test gestudeerd.

Nu nog tijd tot 9.20 om te schrijven aan de opdracht.