'lezen' HF 1 + 2 + de brug

Lezen
Vaste tekststructuren
H1
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 7 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Lezen
Vaste tekststructuren
H1

Slide 1 - Diapositive

Lesplanning

  • Wat weet je al?
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel:
Aan het einde van deze les kun je:
  • hoofdzaak, bijzaak en kernzinnen in een tekst herkennen
  • kan je de inleiding, het midden en het slot van een tekst herkennen en benoemen
  • kun je tekstdoelen benoemen
  • heb je geoefend met het bepalen van het onderwerp (oriënterend lezen) en het deel onderwerp (globaal lezen)
  • heb je geoefend met zoeken lezen en precies lezen
  • heb je geoefend met begrijpend lezen
  • heb je effectief samengewerkt

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn de drie functies van tekstdelen waar veel teksten uit bestaan? (tip: I-M-S)

Slide 4 - Carte mentale

Wat is een tekstdoel en geef een voorbeeld.

Slide 5 - Carte mentale

Wat wordt er bedoeld met hoofdzaak en bijzaak?

Slide 6 - Carte mentale

Wat wordt er bedoeld met kernzinnen?

Slide 7 - Carte mentale

Hoe bepaal je het onderwerp van een tekst?
Welke leesstrategie/leesmanier gebruik je hiervoor?

Slide 8 - Carte mentale

Hoe bepaal je het deelonderwerp van een tekst?
Welke leesstrategie/leesmanier gebruik je hiervoor?

Slide 9 - Carte mentale

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 10 - Carte mentale

Geen instructie nodig?
Werk voor deze les:
De brug, blz. 243, opdracht 1  en 2 (individueel)
In stilte, niet overleggen!
Klaar = nakijken


Niet af = huiswerk



    timer
    15:00

    Slide 11 - Diapositive

    Tekstdoelen

    Slide 12 - Diapositive

    Tekstdoelen

    Slide 13 - Diapositive

    Slide 14 - Vidéo

    Functies tekstdelen
    Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de
    interesse van de lezer wekken. Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
    • een gebeurtenis beschrijven;
    • een mening over het onderwerp geven;
    • een vraag over het onderwerp stellen.
    Midden: gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
    Slot: de schrijver rondt de tekst af. Dit kan op veel manieren,
    bijvoorbeeld:
    • de belangrijkste informatie uit de tekst kort samenvatten;
    • een conclusie trekken;
    • de vraag uit de inleiding beantwoorden


    Vaak hebben ze een vaste structuur!

    Slide 15 - Diapositive

    Inleiding
    In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn meerdere manieren om dat te doen. Een schrijver kan:

    • het onderwerp van de tekst noemen;
    • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
    • een probleem noemen;
    • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
    • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
    • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.



    Slide 16 - Diapositive

    Slot
    In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:

    • een samenvatting geven;
    • een conclusie trekken;
    • antwoord geven op een belangrijke vraag;
    • de oplossing voor een probleem geven;
    • een advies geven of een oproep doen.

    Slide 17 - Diapositive

    Slide 18 - Vidéo

    Alineaopbouw

    De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

    Er zijn ook andere mogelijkheden:
    • Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken.
    • De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin.
    • De kernzin staat in het midden van de alinea.
    • Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.

    Slide 19 - Diapositive

    Hoofdzaak, bijzaak, kernzin, overige zinnen
    De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. 
    • Meestal staat de kernzin aan het begin of het einde van een alinea.
    • De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

    De belangrijkste zaken in een tekst noem je de hoofdzaken
    Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken.
    Hoofdzaken staan vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding of het slot!

    Slide 20 - Diapositive

    Kernzin
    De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en daarna komt de rest (uitleg en voorbeelden).

    De kernzin is meestal de de eerste of tweede zin in de alinea en soms de laatste



    Slide 21 - Diapositive

    Kernzin
    Voorbeelden plaats kernzin in de alinea
    Hieronder zie je twee alinea’s met een antwoord op een verzoek van een klant. Zij wil weten of de aangeboden locatie geschikt is voor een bijeenkomst. De kernzinnen zijn onderstreept.
    Alinea 1
    De vier zalen die wij hebben, kunnen door flexibele wanden geschikt gemaakt worden voor groepen van elke grootte. Onze zalen zijn zeer geschikt voor de bijeenkomsten die u wilt houden. Alle apparatuur voor het houden van presentaties is aanwezig.
    Alinea 2
    Onze zalen zijn zeer geschikt voor de bijeenkomsten die u wilt houden. De vier zalen die wij hebben, kunnen door flexibele wanden geschikt gemaakt worden voor groepen van elke grootte. Alle apparatuur voor het houden van presentaties is aanwezig.

    Slide 22 - Diapositive

    Kernzin
    De kernzin kan ook de laatste zin van een alinea zijn. De alinea begint dan met een paar inleidende zinnen die stap voor stap toewerken naar de boodschap in de kernzin (spanning opbouwen of nieuwsgierig maken).

    Voorbeeld kernzin achteraan
    Op 20 december jl. heb ik een laptop bij u besteld. Dat is nu vijf maanden geleden en ik heb nog niets ontvangen. Ook reageert u niet op mijn telefoontjes en e-mails. Daarom annuleer ik mijn bestelling.



    Slide 23 - Diapositive

    Slide 24 - Vidéo

    Onderwerp- oriënterend lezen 
    Lezen: het onderwerp van een tekst
    • Geeft aan waar de tekst over gaat.
    • Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.

    Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
    • De titel
    • De eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)
    • Plaatje(s) bij de tekst
    • Tussenkopjes
    • Andere opvallende delen

    Slide 25 - Diapositive

    Deelonderwerp - globaal lezen
     Een tekst bevat ook deelonderwerpen. 

    Deelonderwerpen belichten verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

    We kunnen dus zeggen dat deelonderwerpen verschillende kanten van een onderwerp die in een tekst aan bod komen zijn. 


    Stappenplan:
    Zoek het onderwerp van de tekst; waar gaat de tekst over?
    Let op tussenkopjes in de tekst
    Bekijk de alinea-indeling
    Lees de eerste zin van iedere alinea 
    Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp. 
    Lees niet te snel, neem de tijd.


    Slide 26 - Diapositive

    Hoofdgedachte
    Lezen: de hoofdgedachte
    • De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting in één zin.
    • De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.

    Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:

    Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp?
    • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
    • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
    • Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

    Slide 27 - Diapositive

    Slide 28 - Vidéo

    Tekstverbanden/signaalwoorden
    Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. 
    Aan signaalwoorden kun je zien welk verband er is tussen zinnen en alinea’s. 
    Je kunt eraan zien wat zinnen of alinea’s met elkaar te maken hebben.

    Er zijn veel verschillende verbanden mogelijk. Je herkent ze aan hun eigen signaalwoorden.

    Slide 29 - Diapositive

    Tekstverbanden/signaalwoorden
    Verbanden
    • chronologisch verband
    • concluderend verband

    • doel – middelverband
    • oorzakelijk verband

    • redengevend verband
    • samenvattend verband
    • toelichtend verband 
    • vergelijkend verband 


    Verbindingswoorden/signaalwoorden
    • voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger
    • samengevat, kortom, dus, dat houdt in, concluderend, al met al
    • opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
    • daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
    • want, omdat, daarom, dus, de reden hiervoor, dankzij,
    • kortom, samengevat, al met al, met andere woorden
    • bijvoorbeeld, zoals, denk aan, zo, als, neem nou
    • in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - vergelijkende trap meer dan/ groter dan /beter dan etc.

    Slide 30 - Diapositive

    Slide 31 - Vidéo

    Slide 32 - Vidéo

    Waarom tekststructuren?


    • Om teksten goed en snel samen te kunnen vatten.
    • Om zelf duidelijke teksten te schrijven.

    Slide 33 - Diapositive

    Tekststructuren
    • Probleem- oplossingsstructuur 
    • Verklaringsstructuur
    • Verleden-heden(-toekomst)structuur

    Slide 34 - Diapositive

    Probleem-oplossingsstructuur
    Tekstdoel: informeren of opiniëren

    Inleiding: probleem en gevolgen 
    Middenstuk: gevolgen, oorzaken en oplossingen
    Slot: de beste oplossing

    Slide 35 - Diapositive

    Verklaringsstructuur
    Tekstdoel: informeren

    Inleiding: bepaald verschijnsel
    Middenstuk: kenmerken / voorbeelden / verklaringen / oorzaken / redenen
    Slot: samenvatting of conclusie

    Slide 36 - Diapositive

    Verleden-heden(-toekomst)structuur
    Tekstdoel: informeren

    Inleiding: introductie onderwerp
    Middenstuk: situatie vroeger en nu / ontwikkeling
    Slot: conclusie of voorspelling toekomst

    Slide 37 - Diapositive

    Slide 38 - Vidéo

    Welke structuur bevat oorzaken in het middenstuk?
    A
    probleem-oplossingsstructuur
    B
    verleden-heden-toekomststructuur
    C
    verklaringsstructuur
    D
    voor- en nadelenstructuur

    Slide 39 - Quiz

    Verklaringsstructuur
    - inleiding: bepaald verschijnsel
    - kern: kenmerken/ verklaringen/ voorbeelden
    - slot: ?
    Wat moet er op de plaats van het vraagteken staan?
    A
    samenvatting
    B
    eigen mening
    C
    het probleem
    D
    vraagstelling

    Slide 40 - Quiz

    Inleiding: onderwerp
    middenstuk: het onderwerp vroeger en nu wordt besproken
    slot: conclusie

    Deze indeling hoort bij de volgende structuur:
    A
    probleem-oplossingsstructuur
    B
    voor- en nadelen structuur
    C
    verklaringsstructuur
    D
    verleden-heden-toekomststructuur

    Slide 41 - Quiz

    Werk voor deze les:
    De brug, lezen, blz. 243, opdracht 1 in tweetallen (mag ook individueel) --> let op:
    DE VOORWAARDE OM IN TWEETALLEN TE WERKEN ZIJN:
    • je denkt, leest en doet beiden actief mee
    • je bent met de opdracht bezig en niet met andere dingen
    • je gebruikt een fluisterend stemniveau --> niet hardop, door elkaar

    De brug, lezen, blz. 244/245, opdracht 2 individueel



    Klaar = nakijken

    Niet af = huiswerk
    timer
    15:00

    Slide 42 - Diapositive

    Lesdoelen behaald:
    Aan het einde van deze les kun je:
    • hoofdzaak, bijzaak en kernzinnen in een tekst herkennen
    • kan je de inleiding, het midden en het slot van een tekst herkennen en benoemen
    • kun je tekstdoelen benoemen
    • heb je geoefend met het bepalen van het onderwerp (oriënterend lezen) en het deel onderwerp (globaal lezen)
    • heb je geoefend met zoeken lezen en precies lezen
    • heb je geoefend met begrijpend lezen
    • heb je effectief samengewerkt

    Slide 43 - Diapositive

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter?

    Slide 44 - Question ouverte

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 45 - Question ouverte