les 4: analyse oefenexamen, signaalwoorden en tekstverbanden

les 4: OPBOUW TEKST en TEKSTVERBANDEN

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

les 4: OPBOUW TEKST en TEKSTVERBANDEN

Slide 1 - Diapositive

vandaag in de les:

  • oefenexamen
  • tekstopbouw
  • tekstverbanden
  • signaalwoorden
  • oefenen

Slide 2 - Diapositive

oefenexamen Facet
Hoe ging het? 
Analyse gelukt? 
Wat is je vervolgstap n.a.v. je analyse?
Tips?

TIP: Teams> Nederlands> lezen luisteren theorie
timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Welk onderdeel in het oefenexamen ging je het beste af?
lezen
luisteren
er was geen verschil

Slide 4 - Sondage

Wat is je leerdoel? Op welk onderdeel heb je extra oefening nodig?

Slide 5 - Question ouverte

Welke vraag van het oefenexamen wil je bespreken?

Slide 6 - Question ouverte

Opbouw van een tekst
Inleiding 

Kern (deelonderwerpen)

Slot

Slide 7 - Diapositive

Welke functie heeft een inleiding?

Slide 8 - Question ouverte

functies inleiding
  • aandacht trekken
  • onderwerp benoemen
  • aanleiding geven, waarom tekst is geschreven
  • centrale vraag stellen
  • mening schrijver geven
  • samenvatting geven


Slide 9 - Diapositive

De lead van een tekst is
A
De titel van een tekst
B
De hoofdgedachte
C
Vetgedrukte tekst onder de titel
D
Een tussenkopje

Slide 10 - Quiz

deelonderwerpen 
  • Lees de titel en de inleiding; stel vast wat het onderwerp is.
  • Bekijk de lay-out van de tekst.
  • Soms geven witregels de scheiding tussen de deelonderwerpen aan.
  • Soms staan er tussenkoppen boven de deelonderwerpen.
  • Lees bij twijfel de eerste en/of laatste zin van een alinea.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Functie van een slot
  • conclusie
  • samenvatting
  • advies of waarschuwing
  • toekomstverwachting


Slide 13 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 14 - Diapositive

Even vooraf:
Welke signaalwoorden ken jij?

Slide 15 - Carte mentale

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Zowel basis als kader maken Lezen blok 4 de opdrachten 1 t/m 5

Slide 18 - Diapositive

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 19 - Quiz

Tekstverband: SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 20 - Quiz

Wat is het verband tussen alinea 5 en 6?

Slide 21 - Question ouverte

Noteer een signaalwoord voor tijdsvolgorde uit
alinea 6

Slide 22 - Question ouverte

Welk tekstverband herken je?
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
oorzaak-gevolg

Slide 23 - Quiz

Om mijn Engels te verbeteren, gebruik ik een online cursus Engels.
A
oorzaak/gevolg
B
reden
C
doel/middel
D
toelichting

Slide 24 - Quiz

Tekstverband? We kunnen dus zeggen dat iedereen geslaagd is.
A
opsomming
B
conclusie
C
reden
D
tijdsvolgorde

Slide 25 - Quiz

Tekstverband? Zij is heel sterk maar hij daarentegen kan nauwelijks iets tillen.
A
reden
B
uitleg
C
opsomming
D
tegenstelling

Slide 26 - Quiz

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 27 - Quiz

Vandaag leer je verschillende vormen van migratie. Denk bijvoorbeeld aan emigratie.

Welk signaalwoord kom je hierboven tegen?
A
migratie
B
verschillende
C
denk....aan
D
bijvoorbeeld

Slide 28 - Quiz

Zowel basis als kader maken Lezen blok 4 de opdrachten 1 t/m 5

Slide 29 - Diapositive

Als je nu meteen vertrekt, kun je nog op tijd komen voor het concert.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 30 - Quiz

Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 31 - Quiz

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.

A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 32 - Quiz

We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein.

A
chronologisch verband (tijdsvolgorde)
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 33 - Quiz