Economische groei en welvaart

Economische groei en welvaart
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Economische groei en welvaart

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In de economische kringloop geven gezinnen geld uit aan:
A
Consumptie, belasting en sparen
B
Consumptie en belasting
C
Consumptie, sparen en investeren
D
Consumptie, export en import

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Van een economische kringloop met bedrijven, gezinnen, overheid en buitenland bedraagt: - saldo lopende rekening +50 miljard
- saldo overheid -80 miljard
- investeringen van bedrijven 120 miljard

Hoeveel zijn de besparingen van gezinnen?
A
10 miljard
B
90 miljard
C
170 miljard
D
250 miljard

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de economische kringloop staat het symbool I voor de:
A
Import
B
Indirecte belastingen
C
Sparen
D
Investeringen

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Y= 800
B = 150
Overheidssaldo = -50
C = 600
A
S = 50 O = 200
B
S = 200 O = 50
C
S = 50 O = 400
D
S = 100 O = 200

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het bbp is
A
Het totaal van alle geproduceerde goederen en diensten
B
Economische groei
C
Bruto buitenlands product
D
Hoeveel rente een land betaalt over hun staatsschuld

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het verschil tussen het bbp en het groen bbp
A
Het groen bbp wordt gebruikt om de welvaart te meten
B
Bij het groen bbp wordt er rekening gehouden met milieuvervuiling
C
Bij het bbp wordt er rekening gehouden met duurzaamheid
D
Het groen bbp wordt wereldwijd gebruikt

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is NIET nodig voor economische groei?

A
Een bedrijf neemt extra personeel aan
B
Een bedrijf koopt meer machines
C
Een bedrijf bouwt een extra bedrijfshal
D
Een bedrijf ontslaat de helft van het personeel

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de gevolgen van economische groei?
A
Minder overheidsuitgaven
B
Minder welvaart
C
Minder geld naar infrastructuur
D
Meer subsidie voor bedrijven

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is GEEN gevolg van economische groei
A
werkgelegenheid stijgt
B
werkloosheid stijgt
C
productie stijgt
D
lonen stijgen

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Volgens de overheid is de koopkracht in Nederland in 2005 tov 2004 met 5% gedaald.
Achteraf blijkt er een inflatie te zijn geweest van 3%.

Wat is in Nederland de (gemiddelde) procentuele verandering van het inkomen geweest in 2005 tov 2004 ?
A
+ 2,1%
B
- 2,1%
C
+ 2,2%
D
- 2,2%

Slide 11 - Quiz

NIC = RIC x PIC : 100
RIC = -5% = 95,0
PIC = +3% = 103,0
NIC = (95 x 103) : 100 = 97,85
Dus een (gemiddelde) daling van het inkomen van 2,2% (97,85% - 100% = -2,15% = -2,2%)
RIC = 101
NIC = 98
Hoeveel is het PIC?
A
PIC = 97,03
B
PIC = 97,03%
C
PIC = 103,06
D
PIC = 103,06%

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Gegevens:
- Bbp 2020 = € 200 miljard
- Bbp 2021 = € 210 miljard
- Indexcijfer prijspeil (2020 is basisjaar) = 103
- Bevolkingsgroei (t.o.v. 2020) = + 0,5%

Hoeveel procent is het bbp in 2021 reëel gestegen ten opzichte van 2020?
A
5%
B
2,5%
C
2%
D
1,5%

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de betalingsbalans?
A
Het overschot aan producten dat een land verkoopt
B
Een overzicht van de waarde van internationale transacties van een land
C
Het tekort aan producten dat een land koopt
D
Een balans van een bedrijf met betalingen

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee beweringen over de betalingsbalans.
1. Aflossingen op schulden in het buitenland worden geboekt op de lopende rekening van de betalingsbalans.
2. Rentebetalingen op schulden in het buitenland worden geboekt op de kapitaalrekening van de betalingsbalans.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Nederland heeft een ... op de betalingsbalans
A
Overschot
B
Tekort

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is export op de betalingsbalans?
A
Ontvangst
B
Uitgaven

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Y= 600
C=500
B= 50
O= 75
I = 70
Het nationaal spaarsaldo is:
A
50
B
-45
C
-50
D
45

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions