Nask nieuw vak

NASK 
Nask staat voor Natuurkunde en ScheiKunde. 
Bij natuurkunde en scheikunde kijk je naar de wereld om je heen.



1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NASKMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

NASK 
Nask staat voor Natuurkunde en ScheiKunde. 
Bij natuurkunde en scheikunde kijk je naar de wereld om je heen.



Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Het vak natuur- en scheikunde (nask) gaat over dingen die om je heen gebeuren. 
Bijvoorbeeld:
– bliksem bij onweer (film)
– bellen met een mobieltje
– water koken
– een fietsband oppompen
– geluid uit je koptelefoon
– een roestende spijker 
Al deze dingen hebben te maken met natuur- en scheikunde.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Natuur 
Bliksem, elektriciteit, water, licht en geluid komen voor in de natuur. 
Het zijn verschijnselen in de natuur. 
Natuurverschijnselen zijn dingen die gebeuren in de natuur. 
Bij Nask leer je hoe deze natuur-verschijnselen werken. 

Slide 5 - Diapositive

Biologie
Er is nóg een vak dat gaat over de natuur, dat is het vak biologie. 
Maar biologie gaat over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten. 
Natuur- en scheikunde gaat over de niet-levende natuur.

Slide 6 - Diapositive

Bij NASK kijk je WEL / NIET naar de wereld om je heen
A
Wel
B
Niet

Slide 7 - Quiz

Natuur- en scheikunde gaat over natuur-verschijnselen. Wat zijn natuur-verschijnselen?
A
planten om je heen
B
dieren om je heen
C
dingen die gebeuren in de natuur
D
planten en dieren om je heen

Slide 8 - Quiz

Je drukt thuis op de schakelaar en het licht gaat aan. Licht is WEL / NIET een natuur-verschijnsel.
A
wel
B
niet

Slide 9 - Quiz

Biologie gaat WEL / NIET over de levende natuur.
A
wel
B
niet

Slide 10 - Quiz

NASK gaat over de niet-levende natuur.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Muziek hoort bij NASK / BIOLOGIE.
A
NASK
B
BIOLOGIE

Slide 12 - Quiz

Een bloeiende bloem hoort bij
NASK of BIOLOGIE
A
NASK
B
BIOLOGIE

Slide 13 - Quiz

Je doet het licht aan als het donker wordt.
Licht hoort bij NASK of BIOLOGIE.
A
NASK
B
BIOLOGIE

Slide 14 - Quiz

Bliksem hoort bij NASK, want door bliksem ontstaan
A
geluid en regen
B
regen en wind
C
wind en licht
D
licht en geluid

Slide 15 - Quiz

Stoffen en materialen 

Water, hout en steen zijn stoffen uit de natuur.
Stof betekent: waarvan het gemaakt is. 
Soms kun je van een stof iets anders maken. 


Slide 16 - Diapositive

Voorbeelden
– Van hout kun je een tafel maken. 
– Van steen kun je een muur maken.

Hout en steen noem je daarom materialen. Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken. 
Van water kun je geen voorwerp maken. 
Conclusie : water is geen materiaal

Slide 17 - Diapositive

Hout is een materiaal, want je kunt hier wel of geen voorwerpen van maken
A
wel
B
niet

Slide 18 - Quiz

Waarom is water geen materiaal?
Je kunt er WEL of GEEN voorwerpen van maken.
A
wel
B
geen

Slide 19 - Quiz

Stoffen veranderen 
Water ken je als een vloeistof. 
In natte was zit water. 
Als je de was te drogen hangt, dan verandert het water in waterdamp. 
Waterdamp kun je niet zien. 
Als het vriest, dan verandert water in ijs 

Slide 20 - Diapositive

Stoffen veranderen

Water kan dus veranderen in waterdamp of in ijs.
Waterdamp en ijs zijn allebei water, maar in een andere vorm. 
Van waterdamp en ijs kun je weer water maken.

Slide 21 - Diapositive

Stoffen veranderen
Stoffen kunnen ook op een andere manier veranderen.
Als hout verbrandt, dan verandert het in houtskool, as en rook. 
Van houtskool, as en rook kun je geen hout meer maken. 
Het hout is voor altijd veranderd in andere stoffen.

Slide 22 - Diapositive

Stoffen veranderen
Natuur- en scheikunde gaat over natuur-verschijnselen. Natuur- en scheikunde gaat ook over stoffen.
Bij natuurkunde veranderen stoffen van vorm. 
Bij scheikunde veranderen stoffen in andere stoffen. 
Biologie gaat over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten.

Slide 23 - Diapositive

Je verbrandt hout.
Het hout verandert dan WEL of NIET in andere stoffen.

A
wel
B
niet

Slide 24 - Quiz

Als een stof verandert in andere stoffen, dan is dat NATUURKUNDE of SCHEIKUNDE
A
Natuurkunde
B
Scheikunde

Slide 25 - Quiz

Een ijzeren spijker in de tuin is gaan roesten.
Roesten is scheikunde, want het ijzer aan de buitenkant van de spijker is WEL of NIET veranderd in een andere stof.
A
wel
B
niet

Slide 26 - Quiz

Een stof verandert van vorm.
Dat is WEL of NIET natuurkunde.

A
wel
B
niet

Slide 27 - Quiz

Onthouden
Natuur- en scheikunde gaat over natuur-verschijnselen.
Natuur- en scheikunde gaat ook over stoffen.
Bij natuurkunde veranderen stoffen van vorm. 
Bij scheikunde veranderen stoffen in andere stoffen. 
Biologie gaat over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten.

Slide 28 - Diapositive

Onthouden
Een stof is waarvan iets gemaakt is.
Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken. Materialen kun je indelen in metalen en niet-metalen.
Staal is een hard en sterk metaal.
Aluminium is een licht metaal.
Voorbeelden van niet-metalen zijn: glas, steen, papier, hout en kunst-stof.

Slide 29 - Diapositive