Duidelijk formuleren en samenhang in een tekst_lj2 toerisme

Duidelijk formuleren
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Duidelijk formuleren

Slide 1 - Diapositive

Deze les
In deze les:
  • Geef je elkaar tips om in geschreven teksten duidelijker te formuleren.
  • Leer je bewust signaalwoorden en -zinnen te gebruiken om tekstverbanden duidelijk te maken


Slide 2 - Diapositive

Wat staat hier?
  • ‘Alles overwegende, de voors en tegens tegen elkaar afstrepend, als ik alles nog eens op een rijtje zet, kan ik niets anders concluderen dan dat ik op een ander spoor zat dan jij en dat ik toe zal moeten geven dat dit niet in de juiste richting was.’
  • Je hebt gelijk.
 

Slide 3 - Diapositive

Deze les
Kort en bondig formuleren

Slide 4 - Diapositive

Kort en bondig formuleren
  • Korte zinnen--> Durf punten te zetten in plaats van komma's.
  • Niet eindeloos uitleggen, maar alleen de hoofdzaken noemen.
  • Geen overbodige werkwoorden gebruiken.


Slide 5 - Diapositive

Kort en bondig formuleren
  • Geen overbodige werkwoorden gebruiken:

Vormen van kunnen, zullen en worden weglaten in de zinnen.



Slide 6 - Diapositive

Passieve tekst
Het klachtenformulier moet door de gast binnen twee weken worden teruggestuurd naar de klantenservice.
De klachten worden door de klantenservice verwerkt in de volgorde van de datum van ontvangst. Uiteindelijk wordt door de manager van de klantenservice beslist welke klachten in aanmerking genomen zullen worden voor een tegemoetkoming. Reacties op de klachten zullen gegeven worden door een van onze klantenservicemedewerkers.

Slide 7 - Diapositive

Actieve tekst
De gast moet het klachtenformulier binnen twee weken naar de klantenservice terugsturen. De klantenservice verwerkt de klachten in de volgorde van de datum van ontvangst. De manager van de klantenservice beslist uiteindelijk welke klachten in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Onze klantenservicemedewerkers geven reacties op de klachten.

Slide 8 - Diapositive

Kort en bondig formuleren
Wat is kort?
Maximaal 20 woorden in een zin.

Geen overbodige woorden gebruiken. Woorden als toch, nog, heel enzovoort kun je vaak net zo goed (of beter) weglaten:
De docent is heel slim. > De docent is slim.

Niet eindeloos uitleggen, maar alleen de hoofdzaken noemen:


Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Formuleer positief
  • Het is niet verstandig om olijfbomen in de winter buiten te laten staan.
  • Het is verstandig om olijfbomen in de winter binnen te zetten.

Slide 11 - Diapositive

Lay-out
  • (tussen)kopjes
  • witregels
  • alinea’s
  • dots

Slide 12 - Diapositive

Maken
Nu Nederlands
Taalverzorging H4.1 Tekstverbanden
Opdracht 3 en 4

Slide 13 - Diapositive

Signaalwoorden en zinnen.
  • Gebruik ze om de verbanden in zinnen, tussen zinnen en tussen alinea’s en grotere tekstdelen duidelijk te maken.
  • Vooral bij volgorde: formuleer met variatie.
    Alleen ‘Eerst ... dan ... dan ... dan ... ten slotte ...’ is saai.
  • Gebruik ze als het kan en je tekst er duidelijker van wordt, maar overdrijf niet.

Slide 14 - Diapositive

Maken
Nu Nederlands
Taalverzorging H4.2 Tekstverbanden
Opdracht 3 - 5

Slide 15 - Diapositive

Vandaag
  1. Studiewijzer
  2. Kort tips teksten brochure
  3. Werkoverleg
  4. Korte pauze van 10 minuten
  5. Taalverzorging: instaptoets 20 vragen
  6. Taalverzorging: verbanden
  7. LBC-gesprekken: Sara/Nikki, Nicky en Annika, Jette/Nina, Elisa/Demy

Slide 16 - Diapositive

Toepassen tekst brochure
  1. Zinslengte
  2. Signaalwoorden
  3. Kort en bondig formuleren
    Schrijf actief en possitief!
  4. Lay-out

Slide 17 - Diapositive

Informatie brochure
Het gaat over een wintersportreis: 
  • wat is er te doen in de winter
Het gaat over Deventer:
  • dus niet over Zutphen
  • houd informatie over voor je rondleiding

Wat is interessant voor jongeren/volwassenen?

Slide 18 - Diapositive

Werkoverleg
We gaan nu over naar het onderdeel werkoverleg

Slide 19 - Diapositive

1 Opdracht zinslengte
  • Controleer of je genoeg varieert in lengte. Staan er niet te veel zinnen met ongeveer dezelfde lengte achter elkaar?
  • Beoordeel de zinnen: zijn er zinnen die beter in tweeën geknipt kunnen worden? Zijn er zinnen die beter samengevoegd kunnen worden? 

Slide 20 - Diapositive

2 Opdracht kort en bondig schrijven
  • Lees de tekst nog eens aandachtig door en kijk of er ook woorden weg kunnen.
  • Let vooral op woorden als zal en zullen. 
  • Ook voorzetseluitdrukkingen als 'met behulp van' en 'met betrekking tot' kun je vaak vervangen door één voorzetsel. Of misschien kun je een zin anders formuleren waardoor de betekenis hetzelfde blijft en je toch minder woorden gebruikt. 
Schrijven is schrappen!

Slide 21 - Diapositive

3 Opdracht signaalwoorden en -zinnen
  1. Onderstreep in je eigen artikel de signaalwoorden.
  2. Trek je conclusie door jezelf de volgende vragen te stellen:
  • Maak ik gebruik van voldoende signaalwoorden? (is tussen alle alinea’s duidelijk het verband aangeven m.b.v. signaalwoorden?)
  • Geeft elk signaalwoord het juiste verband aan of moet ik een ander signaalwoord gebruiken?
  • Zijn de signaalwoorden voldoende gevarieerd?
Verbeter zo nodig je artikel.

Slide 22 - Diapositive

4 Opdracht Lay-out
Controleer en verbeter je tekst met de volgende vragen en opdrachten:
  1. Is er een duidelijk alinea-indeling zichtbaar? ( witregels, tussenkopjes etc.) Maak witregels en tussenkopjes waar nodig.
  2. Benoem per alinea met één of twee woorden het deelonderwerp:
    bevat elke alinea maar één deelonderwerp? 
  3. Zorg dat elke alinea maar één deelonderwerp heeft door alinea's zo nodig te splitsen in meerdere alinea's.

Slide 23 - Diapositive