1hv Formuleren p.3 Verwijzen naar de- en het-woorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Formuleren

Nieuw Nederlands 

Verwijzen naar de- en het-woorden

Lesplanning

Nakijken grammatica

Theorie Formuleren p3

Zelf aan de slag!

Nakijken

Lesdoel

Ik kan op de juiste manier verwijzen naar de- en het-woorden in zinnen.

H2 verwijzen

• Naar mannelijke of vrouwelijke woorden (dat zijn alle de-woorden) verwijs je met die en deze
• Naar onzijdige woorden (dat zijn alle het-woorden) verwijs je met dit en dat
• Naar een hele zin verwijs je met dat

Zelfstandige naamwoorden

Wat weten we nog?

Zelfstandige naamwoorden

De- woorden (mannelijk of vrouwelijk)

Het-woorden (onzijdig)

Dit is het enige verschil dat je moet kennen!

Zelfstandige naamwoorden

De- woorden (mannelijk of vrouwelijk) verwijs je met deze/die

Het-woorden (onzijdig) verwijs met dit of dat

Ezelsbruggetje:

dezE en diE gebruik je bij 

dE-woorden

(deze is dichtbij, die is verder weg)

diT en daT gebruik je bij 

heT-woorden
(dit is dichtbij, dat is verder weg)

Weet je niet of het een de- of het-woord is?

Je ziet bij het lidwoord 'een' aan een bijvoeglijk naamwoord of het een de- of het-woord is!

De sterke man - Een sterke man
(2 x bn met -e op het eind, bij de-woord krijgt bn altijd een -e!)

Het sterke paard - Een sterk paard
(geen -e bij het bn na 'een' dus: het-woord)

Vul het juiste verwijzende woord in:

De spijkerbroek ...... ik in de etalage zag hangen, was erg duur.

1. die
2. dat
3. dit
4. deze

Vul het juiste verwijzende woord in:

Het meisje, ...... bruine haren en blauwe ogen heeft, wil later graag fotomodel worden.

1. die
2. dat
3. dit
4. deze

Vul het juiste verwijzende woord in:

De boeken die daar staan zijn dun, maar ...... hier zijn juist heel erg dik.

1. die
2. dat
3. dit
4. deze

Vul het juiste verwijzende woord in:

Ajax heeft de finale gewonnen en .... vinden de supporters geweldig!

1. die
2. dat
3. dit
4. deze

Aan de slag!

Wat? Opdracht 2 en 3 van Formuleren p. 3

Hoe? Lesboek (234) en schrift!

Tijd? 20 minuten, rest huiswerk

Hulp? Je mag zachtjes overleggen

Klaar? Maken opdracht 16 in grammaticaboek