3M week 40 les twee

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

What are we going to do today?

- Who is here?

- Studying/reading

- Recap!

- Homework check

- Grammar recap

- Present perfect

- Exercises

Write me words!

A E T R

K P L O

I M S N

H U D F

Study the stones of CH2

What did we do the previous lesson?

Recap!

-> Irregular verbs

-> Worksheet

Homework for today

"For today, 

Finish the sheet about the irregular verbs and bring it to class. Niet mee = niet af!"

Grammar recap!

Grammar recap 1

Answer the following questions:

1. Vertaal 'tag questions'

2.  Hoe vorm je de tag questions?

3. Wat zijn de hulpwerkwoorden?

4. Wat moet je nooit vergeten aan het einde van de zin?

Grammar recap 2

Name as many differences between the present simple and the present continuous as you can.

Include the 'signaalwoorden'!

Grammar recap 3

1. Wat betekenen some-, every-, any-, en no-?

2. Wat kun je hier achter plakken?

3. Waarvoor gebruik je ze?

Grammar recap 4

1. Wat betekent 'irregular verbs'?

2. Wat zijn 'irregular verbs'?

3. Waar kan ik deze irregular verbs vinden?

Please go to page ninety-eight

Present perfect: gebruik

'Voltooid tegenwoordige tijd'

De present perfect wordt gebruikt om te praten over:

- iets dat in het verleden is gebeurd, en nogsteeds zo is

- iets dat in het verleden gebeurd, en nu nog belangrijk is

- ervaringen tot nu toe

Er is een link met nu. Laten we dit uit tekenen!

Present perfect: vorm

Je vormt de present perfect als volgt:

have/has + voltooid deelwoord

Voltooid deelwoord vorm je door:

 OF +ed OF onregelmatig (3e rijtje)

I have lived here since 2013.

He has just called me on the phone

Present perfect: signaalwoorden

Wanneer deze woorden in een zin staat, weet je automatisch dat je een present perfect moet maken. Dit noemen wij de signaalwoorden.

For, Yet, Never, Ever, Just, Already, Since, Recently (FYNE JAS + R)

They ... (live) here since 1998

1. have lived
2. has lived
3. lived
4. living

We ... (work) very hard today

1. worked
2. are working
3. have worked
4. were working

I ... (live) in Amsterdam my whole life

1. have been living
2. have lived
3. has lived
4. lived

Peter ... (lost) his wallet

She ... (dance) her whole life

He ... (work) on this project for three weeks now

Get to work!

Do exercise 27A and 28 (ook C!)

Done?

Study the words under C or read

Homework: next class

- Do exercise 27A and 28 (ook C!)