h2 week 9

H2  la semaine 9
A: les buts : de doelen van deze week
B: nakijken van de vorige weektaak  : ex. 3 tm 6 (livre)/ vlog online/ apprendre 1 et 2
C: Grammaire I : le verbe VOIR - ZIEN  8a-8g
et VERBUGA
5.3 en 5.4: het werkwoord VOIR en een gesprek volgen over een bezienswaardigheid. -5.3 ex 8A tm 8C livre -5.4 ex 9 tm 14 en ligne -Leren Apprendre 4 en het VOIR
D: werken aan de weektaak
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

H2  la semaine 9
A: les buts : de doelen van deze week
B: nakijken van de vorige weektaak  : ex. 3 tm 6 (livre)/ vlog online/ apprendre 1 et 2
C: Grammaire I : le verbe VOIR - ZIEN  8a-8g
et VERBUGA
5.3 en 5.4: het werkwoord VOIR en een gesprek volgen over een bezienswaardigheid. -5.3 ex 8A tm 8C livre -5.4 ex 9 tm 14 en ligne -Leren Apprendre 4 en het VOIR
D: werken aan de weektaak

Slide 1 - Diapositive

A: Les buts
  • de weektaak van vorige week is nagekeken
  • ik kan het werkwoord 'zien 'in het Frans vervoegen
  • ik maak online 9-14

Slide 2 - Diapositive


ex 3: a A, b B, c A, d B, e A, f A, g B, h A
Ex 4  1 tip                                      5 sluiten
2 het standbeeld                     6 dateert uit
3 top                                                7 eeuw
4 de Middeleeuwen                8 bevindt zich
Ex.5 1 b / 2 A
3 Ardèche la Caverne du Pont d’Arc grot
 Haute-Savoie (Chamonix) le Mont Blanc berg
 Normandie le Mont Saint-Michel eiland
 Gard (Nîmes) le Pont du Gard brug
 Loire (Tours) la Forteresse royale de Chinon kasteel 
ex. 6 1 Parapenten, je kunt rond de berg vliegen en ziet alles eens op een andere manier.
2 a uit de tiende eeuw
 b Er is een escape room die je kunt doen.
3 a eerste eeuw / b B/ c B
4 a De echte grot is gesloten voor publiek.
  Daar zijn heel oude en mooie grotschilderingen.

b Je komt het museum binnen via de filmzaal en de film is eng voor kleine kinderen.
5 a B
 b Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Dat heb ik gezien aan de woorden scans 3D en la vraie grotte. Of: dat heb ik afgeleid uit het Engelse woord art dat ‘kunst’ betekent.
6 a Twee van de drie: middeleeuwse abdij, kerk, beeld van Saint-Michel
 b Het is erg druk in de winkeltjes waardoor je niets ziet.
 c Als het eb is, kun je lopend de baai oversteken naar de Mont Saint-Michel.
7 a Positieve woorden: cool (2x), magique, amusant, belle vue, superbes, hypermoderne, chouette, excellente, contents
  Negatieve woorden: (moi) non, pas (pour les petits), trop de monde, (on ne voit) rien
 b Positieve woorden, de tekst heeft een positieve toon.
8 a la Forteresse royale de Chinon / het kasteel
 b een escape room
 c Hij vond het leuk. Dat zie je aan de woorden cool en excellente.
9 a voit, voit
 b Voir betekent ‘zien’.
10 Voorbeeldantwoord :
 Mon Top 5 des sites touristiques en France
 En première place : Disneyland Paris
 En deuxième place : la Forteresse royale de Chinon (l’escape game)
 En troisième place : la Caverne du Pont d’Arc
 En quatrième place : Carcassonne
 En cinquième place : L’amphithéâtre romain d’Arles








Slide 3 - Diapositive

apprendre 1 en 2 blz 75 :
check in duo's : leerling a vraagt 10 woorden uit apprendre 1 en 2 aan buum/buuf. Uit iedere kolom
Daarna wissel je van rol.
Per goed antwoord 1 punt .
Wat heeft je buuf/buum gehaald?
1 point
2 points
3 points
4 points
5 points
6 points
7 points
8 points
9 points
10 points

Slide 4 - Sondage

vous n'avez pas triché? ;-)

Slide 5 - Diapositive

le verbe voir
Het werkwoord VOIR : in je aantekeningenschrift overnemen!!

Slide 6 - Diapositive

Le verbe VOIR
luister naar het liedje en schrijf al luisterend het werkwoord in je aantkeningenschrift

Slide 7 - Diapositive

Présent van 'voir' : zien
Neem over in je aantekeningenschrift
Ik zie = je vois
Jij ziet = tu vois
Hij/zij ziet = il/elle voit
Wij zien = nous voyons
Jullie zien / u ziet = vous voyez
Zij zien = ils/elles voient

Slide 8 - Diapositive

Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
voyons
voient
voit
vois
vois
voyez

Slide 9 - Question de remorquage

Ik zie
A
Je vois
B
Je voit
C
Je voie
D
Je voi

Slide 10 - Quiz

Hij ziet
A
Il vois
B
Il voit
C
Il voie
D
Il voist

Slide 11 - Quiz

Jullie zien/u ziet
A
Vous voiez
B
Nous voirez
C
Vous voyez
D
Vous voyiez

Slide 12 - Quiz

Passé composé van "voir"
J'ai vu                                   = ik heb gezien
tu as vu                               = jij hebt gezien
il a vu                                   = hij heeft gezien
elle a vu                              = zij heeft gezien
nous avons vu                 = wij hebben gezien
vous avez vu                     = u heeft gezien/ jullie hebben gezien
ils ont vu                            = zij hebben gezien
elles ont vu                       = zij hebben gezien

Slide 13 - Diapositive

jij hebt gezien
A
j'ai voiré
B
tu as vu
C
j'ai vu
D
je suis vu

Slide 14 - Quiz

au travail
1. 10 min verbuga trainen VOIR in présent en passé composé
2. werken aan weektaak
- Maken ex. 8a tm 8g (c niet livre)
- online maken oefening 9-14
- Leren Apprendre 1 tm 3 et 10

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive