5V Beco BedrStar 3.3 b

3.9.2

A
10.000 x 0,06
B
8.000 x 0,06
C
10.000 x 0,06 x 1/2
D
8.000 x 0,06 x 1/2
1 / 12
suivant
Slide 1: Quiz
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

3.9.2

A
10.000 x 0,06
B
8.000 x 0,06
C
10.000 x 0,06 x 1/2
D
8.000 x 0,06 x 1/2

Slide 1 - Quiz

3.9.3
A
0,06 x 10.000
B
0,06 x 8.000
C
0,06 x 10.000 x 4/12 + 0,06 x 8.000 x 8/12
D
0,06 x 10.000 x 5/12 + 0,06 x 8.000 x 7/12

Slide 2 - Quiz

3.9.4
1 november vooruitbetaald voor een halfjaar
0,06 x 8.000 x 1/2 = 240
Per maand dus 240 / 6 = 40
A
2 x 40
B
4 x 40

Slide 3 - Quiz

3.9.6
De 600 euro heeft betrekking op
A
okt - dec
B
jan - sep

Slide 4 - Quiz

3.9.6
Interest per maand = 600 / 3 = 200

Interest per jaar = 200 x 12 = 2.400

2.400 / 24.000 x 100 = 10%

Slide 5 - Diapositive

3.9.9: 2018: 6% lening
6% lening schuldrest 1/1/2018 - 30/4/2016 = 12.000
6% lening schuldrest 1/5/2018 - 31/12/2016 = 10.000

Kosten 2018 = 4/12 x 12.000 x 0,06 + 8/12 x 10.000 x 0,06 = 640

Uitgaven rente 2018 = 0,06 x 10.000 / 2 + 0,06 x 10.000 / 2 = 600
Totale uitgaven = 600 + 2.000 aflossing = 2.600

Slide 6 - Diapositive

3.9.9: 2018: Ond.Lening
onderhandse lening schuldrest 1/1/2018 - 30/9/2018 = 26.000
onderhandse lening schuldrest 1/10/2018 - 31/12/2018 = 24.000

Kosten 2018 = 9/12 x 26.000 x 0,1 + 3/12 x 24.000 x 0,1 = 2.550

Uitgaven rente 2018 = 0,1 x 26.000 = 2.600
Totale uitgaven = 2.600 + 2.000 aflossing = 4.600

Slide 7 - Diapositive

Opgavenblad
2 Inkoop en Verkoop

Slide 8 - Diapositive

Opgavenblad
2 Inkoop en Verkoop
jan 2014 uitgaven = 26.000
jan 2014 kosten = 15.000
jan 2014 opbrengsten = 22.500

feb 2014 ontvangsten = 22.500

Slide 9 - Diapositive

Inkoop en Verkoop
Opbrengst verkoop: 
Als deal is gesloten ( bijv. januari )

Ontvangst verkoop: 
Als betaling binnen is ( bijv. februari )

Slide 10 - Diapositive

Inkoop en Verkoop
Matchingbeginsel:
De kosten ( inkoopwaarde ) dienen te worden toegerekend aan de producten die in een bepaalde periode worden verkocht

bijv. op 14 januari worden van de 3.000 producten de kosten van de  inkoopwaarde van € 5,- geboekt

Let dus op: inkopen ≠ inkoopwaarde ( bijv 26.000 ≠ 15.000 )

Slide 11 - Diapositive

Hw.
1> Uitgebreide berekening 3.9.9 : 2019

2> Opgave 3.15 en 3.16

Slide 12 - Diapositive