Delend lidwoord A3

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Bonjour!

Bonjour les enfants! 

Doel van de les: de functie van delend lidwoord begrijpen en correct gebruiken

Plan van de les: 

- Uitdelen grammatica boekje en stof P4 bespreken

- Uitleg & oefeningen over delend lidwoorden via lessonup

- Maken: oef. A & B blz. 5-6 in grammatica boekje (uitleg: blz. 3-5)

- Eerder klaar? Leren de woorden van A blz. 40 (boek B)

Delend lidwoord of DE/D'?

Delend lidwoord: du - de la - de l' - des  als je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt om een onbepaald hoeveelheid aan te duideden (bijv. : ik drink koffie, ik eet appels, ik zie jongens op straat). 

MAAAAR du - de la - de l' - des  wordt DE / D'

1. na ontkenning (il n' a pas de copains, hélas)

2. na hoeveelheidswoord (elle a mangé beaucoup de tartines au petit déjeuner)

LET OP:  

- Na een "gevoel" ww." AIMER, ADORER, DÉTESTER, PRÉFÉRER: altijd LE / LA/ L' / LES  (zelfs als er een ontkenning of hoeveelheid). = Je déteste les bonbons. Je n'aime pas le café.

- Na een cijfer komt niets = Je veux deux bonbons

Woorden van hoeveelheid in het Frans

Voorbeeld:

- Beaucoup: veel Je voudrais beaucoup de lait.

- Peu: weinig Il mange peu de chocolat.

- Un peu: een beetje Nous buvons un peu d’orangina.

- trop: te veel Elles mangent trop de bonbons.

- 1 kilo: 1 kilo Tu veux 1 kilo de pommes.

- 100 grammes : 100 gram. Je demande 100 grammes de fraises.

- Une bouteille :een fles Une bouteille d’eau, s’il vous plaît!.

- Un verre : een glas Je bois un verre de coca-cola.

- Une assiette : een bord Elle mange une assiette de fromage.

- Un sac : een tas On prend un sac de riz.

- Un morceau : een stukje Je mange un morceau de chocolat

- un paquet: een pakje Il achète un paquet de gâteaux.

- un pot : een potje Je range un pot de confiture.

welke vier delende lidwoorden zijn er?

1. du, de la, des, de l'
2. de les, de la, de le, des
3. des, da, du , de l'
4. le, la, l', les

na een ontkenning of een hoeveelheid krijg je ...... of ............

Wanneer krijg je weer een gewoon lidwoord (le/le/l'/les)?

1. na een hoeveelheid
2. na een werkwoord met een gevoel
3. na een komma
4. na een ontkenning

Na een cijfer komt......

Traduis: ik eet pizza.
(pizza = v)

1. Je mange du pizza
2. Je mange de la pizza
3. Je mange la pizza
4. Je mange pizza

Traduis: Il voudrait un peu _____ sucre.
(sucre = m)

1. Il voudrait un peu le sucre.
2. Il voudrait un peu de la sucre.
3. Il voudrait un peu sucre.
4. Il voudrait un peu de sucre.

Remplis: Je voudrais ______ glace (v)

Traduis: Ik wil geen brood.
(pain = m)

1. Je ne veux pas du pain
2. Je ne veux pas le pain
3. Je ne veux pas de pain
4. Je ne veux pas pain

Remplis: J'achète quatre ...... bananes

Remplis: Nous détestons ____ épinards.
(épinard = m)

Remplis: J'ai beaucoup ____ amis.
(ami = m)

Remplis: J'achète 100 grammes ____ jambon.
(jambon = man)

1. de
2. niets
3. du
4. des

Traduis: tu manges ____ ananas.
(ananas = m)

1. d'
2. du
3. de
4. de l'

Ik weet wanneer en hoe ik een delend lidwoord moet gebruiken

0100

Ik vind delend lidwoorden moeilijk:

- Maak opdrachten A, B, C blz. 5-7 in grammatica boekje

- Zie uitleg blz. 3-5 in gram. boekje.

Ik vind delend lidwoorden makkelijk:

- Maak opdrachten A & B blz. 5-6 in grammatica boekje.

- Schrijf een verhaaltje in het Frans over wat je vanochtend gegeten hebt, geeft soms de hoeveelheids aan en zegt wat je lekker en niet lekker vindt.

- Zie uitleg blz. 3-5 in gram. boekje.

- Maak opdrachten A, B, C blz. 5-7 in grammatica boekje

- Zie uitleg blz. 3-5 in gram. boekje.