Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Welkom
Telefoon in de telefoontas
Spullen op tafel
Maak de formatieve toets
timer
30:00
Slide 1 - Diapositive
Als je meer import hebt dan export, is je saldo op de betalingsbalans...
A
Positief
B
Negatief
C
nul
Slide 2 - Quiz
Noem een reden waarom wij producten importeren.
Slide 3 - Question ouverte
Hoe heet de bank die eurobiljetten uitgeeft.
A
DNB
B
ECB
C
ABN
D
RABO Bank
Slide 4 - Quiz
Een andere taak van de ECB is prijsstabiliteit, wat bedoelen we hiermee?
A
Dat de wisselkoers gelijk blijft
B
Vrije markt
C
Inflatie die niet veel toeneemt
D
Elk land heeft evenveel euro's
Slide 5 - Quiz
Wat is het doel van protectionisme?
A
Werkgelegenheid eigen land beschermen
B
Opkomen voor arme boeren in het buitenland
C
Vrije wereldhandel stimuleren
D
Prijsstabiliteit
Slide 6 - Quiz
Noem een voorbeeld van een protectiemaatregel.
Slide 7 - Question ouverte
Europese Unie
Export
Import
Infrastructuur
Internationale handel
Een belasting op geimporteerde goederen en diensten. Ook wel importhefftig of douanerachten genoemd.
Voorzieningen die nodig zijn voor vervoer en communicatie, zoals wegen, vliegvelden, havens, internet en het electriciteitsnet.
Invoer. Het kopen van goederen en diensten uit het buitenland.
Invoerrechten
In- en uitvoer. Handel tussen twee of meer landen
Groep Europese landen die vooral op economisch gebied samen werken
UItvoer. Het verkopen van goederen of diensten aan het buitenland.
Slide 8 - Question de remorquage
Je mag als Nederlander in Duitsland gaan werken dit komt door
A
Vrij verkeer van kapitaal
B
Vrij verkeer van personen
C
Vrij verkeer van goederen
D
Dit mag niet
Slide 9 - Quiz
Hierna volgen twee beweringen. I Internationale arbeidsverdeling maakt landen van elkaar afhankelijk. II Dankzij internationale arbeidsverdeling neemt de totale wereldproductie toe.
A
Alleen bewering I is juist
Alleen bewering I is juist.
B
Alleen bewering II is juist
C
Beide beweringen zijn onjuist
D
Beide beweringen zijn juist
Slide 10 - Quiz
Het totale overschot op de Nederlandse handelsbalans bedroeg in 2019 € 31,5 miljard. In 2020 bedroeg dit overschot € 33,8 miljard. Hoeveel procent is het handelsoverschot gestegen in 2020 ten opzichte van 2019.
A
7,3 % ( 33,8 - 31,5 : 31,5 x 100%)
B
93,2% (31,5 : 33,8 x 100%)
C
107,3% (33,8: 31,5 x 100%)
D
2,3% (33,8 - 31,5)
Slide 11 - Quiz
Voor een land gelden de volgende gegevens: Nationaal inkomen $ 520 miljard, exportquote 65% en importquote 60%. Bereken voor dit land de export.
Slide 12 - Question ouverte
Erik en Lydia gaan op vakantie naar Zwitserland. Is er voor Zwitserland sprake van import of van export wanneer Erik en Lydia als toeristen naar Zwitserland gaan? Waarom?
A
Export, want Zwitserland verdient geld vanuit het buitenland.
B
Import, want Zwitserland verdient geld vanuit het buitenland.
C
Export, want Zwitserland betaalt geld aan het buitenland.
D
Import, want Zwitserland betaalt geld aan het buitenland.
Slide 13 - Quiz
De koers van het Britse Pond is gedaald ten opzichte van de Euro. Is dit gunstig of ongunstig voor de Nederlandse export naar Groot-Brittannië?
A
gunstig, want de Britten hoeven minder Ponden in te leveren voor een Euro en zullen dus meer hier kopen
B
Ongunstig, want de Britten hoeven minder Ponden in te leveren voor een Euro en zullen dus meer hier kopen
C
Ongunstig, want de Britten moeten Ponden geven voor een Euro en zullen dus minder hier kopen
D
Ongunstig, want de Britten moeten Ponden geven voor een Euro en zullen dus minder hier kopen