2b/k Lezen H1-2

Nederlands 25-9

Wat gaan we doen vandaag?

1. Spullen op tafel en mobiels in de tas
2. Herhaling van H1 Lezen
3. H1 Lezen afmaken
   

H1 Lezen

Het onderwerp van een tekst geeft aan waar de tekst over gaat. Het onderwerp geef je in één of twee woorden weer.

Verder is een tekst opgedeeld in:

1. Een inleiding
2. Middenstuk/Kern
3. Slot
   

H1 Lezen

De inleiding

In de inleiding maak je kennis met het onderwerp van de tekst. 

Middenstuk/kern

In het middenstuk/de kern worden verschillende delen van het onderwerp besproken. Dit zijn deelonderwerpen. 

Het slot

In het slot wordt het belangrijkste uit de tekst kort herhaald.

Wat is het onderwerp van een tekst?

1. De titel
2. Een klein deel van de tekst.
3. Geeft aan waar de tekst over gaat.
4. Een tussenkopje

Hoe groot is het onderwerp?

1. 1 of 2 woorden
2. 3 of 4 woorden
3. Een hele zin

Een tekst bestaat uit?

1. Titel, plaatjes, inleiding
2. Inleiding, kern, slot
3. Tussenkopjes en een goed slot
4. Inleiding, middenstuk, slot

Wat staat er in de inleiding?

1. Het onderwerp van de tekst
2. Welke tussenkopjes je kan vinden in de tekst
3. Een korte samenvatting
4. Wie de tekst heeft geschreven

Wat zijn deelonderwerpen?

1. Stukjes tekst
2. De plaatjes die bij de tekst horen
3. Verschillende delen van het onderwerp
4. Alinea's

In het slot vind je...

1. Waar de tekst over gaat
2. De plaatjes die horen bij de tekst
3. Wie de schrijver is van de tekst
4. Een korte samenvatting van de tekst

Alles nog een keer:

Het onderwerp van de tekst geeft aan waar de tekst over gaat.

Deelonderwerpen zijn verschillende delen van het onderwerp.

Een tekst bestaat uit een inleiding, kern/middenstuk en een slot.

In de inleiding wordt verteld waar de tekst over gaat.

In de kern/het middenstuk vind je verschillende deelonderwerpen.

In het slot wordt een korte samenvatting gegeven van de hele tekst.

Aan de slag

Basis:

1. Maak de opdrachten H1 Lezen 1 t/m 4 op blz. 7 t/m 11.
2. Ben je klaar? Nakijken met nakijkvel.

Kader:

1. Maak de opdrachten H1 Lezen 1 t/m 4  op blz. 7 t/m 11.
2. Ben je klaar? Nakijken met nakijkvel. 

Je gaat rustig aan de slag. Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw. 

Je hebt de tijd tot aan het einde van de les.