vzv bwb lv of mw

Voorzetselvoorwerp
Het voorzetselvoorwerp is een onderdeel van grammatica dat valt onder het redekundig ontleden (zinsontleding). Om een voorzetselvoorwerp te kunnen herkennen moet je weten wat een voorzetsel is.

Het voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel en wordt vaak gevolgd door een voorwerp, bijvoorbeeld:
• Ik houd van pindakaas.
• voorzetselvoorwerp: van pindakaas

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 55 min

Éléments de cette leçon

Voorzetselvoorwerp
Het voorzetselvoorwerp is een onderdeel van grammatica dat valt onder het redekundig ontleden (zinsontleding). Om een voorzetselvoorwerp te kunnen herkennen moet je weten wat een voorzetsel is.

Het voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel en wordt vaak gevolgd door een voorwerp, bijvoorbeeld:
• Ik houd van pindakaas.
• voorzetselvoorwerp: van pindakaas

Slide 1 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp
In een zin met een voorzetselvoorwerp 'eist' het werkwoord eigenlijk een bepaald vast voorzetsel. Zoals:
• houden van
• denken aan
• zoeken naar
• snakken naar
• zich verdiepen in
• trouwen met

Opmerking: Soms heeft een werkwoord verschillende 'vaste' voorzetsels, maar dan is er vaak wel sprake van een betekenisverschil.

Slide 2 - Diapositive

Verschil tussen voorzetselvoorwerp en lijdend voorwerp
Een voorzetselvoorwerp lijkt op een lijdend voorwerp. Toch zijn er erg belangrijke verschillen. Het belangrijkste verschil is dat een lijdend voorwerp niet met een voorzetsel begint en het voorzetselvoorwerp juist wel. Ook kan een voorzetselvoorwerp bij alle gezegdes voorkomen (werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde). In een zin met een nwg zit nooit een lv. Soms kunnen de zinnen wel erg op elkaar lijken. Kijk naar onderstaande zinnen.

Slide 3 - Diapositive


Ik zoek een nieuwe heggenschaar.
A
LV
B
VZV

Slide 4 - Quiz

Ik zoek naar een nieuwe heggenschaar.
A
VZV
B
LV

Slide 5 - Quiz

Verschil tussen voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling
Het verschil tussen een voorzetselvoorwerp en een bijwoordelijke bepaling is soms lastig te bepalen. In de onderstaande zinnen lijkt het voorzetselvoorwerp erg op de bijwoordelijke bepaling:

• Ik zoek naar het bankje (vzv)
• Ik zit op het bankje (bwb)

Slide 6 - Diapositive

VZV 
Ik zoek naar het bankje

Als je echter bij de zin met het voorzetselvoorwerp ‘het bankje’ vervangt door iets anders waarnaar wordt gezocht, dan blijft het vaste voorzetsel hetzelfde: zoeken naar. 

Slide 7 - Diapositive

BWB
Ik zit op het bankje 

In de zin met de bijwoordelijke bepaling wordt er geen vast voorzetsel gebruikt en kan het voorzetsel dus veranderen als de rest verandert. 

Slide 8 - Diapositive

De brandweerauto staat voor ons huis.
'voor ons huis' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB

Slide 9 - Quiz

Hij hangt erg aan zijn moeder.
'aan zijn moeder' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB

Slide 10 - Quiz

Wat voor soort woord is 'erg' in de volgende zin:
Hij hangt erg aan zijn moeder.
A
BVB
B
BWB
C
Voegwoord
D
BVNW

Slide 11 - Quiz

Hij was altijd al tevreden met een zesje.
'met een zesje' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB

Slide 12 - Quiz

Hij heeft altijd erg veel plezier in het tekenlokaal.
'in het tekenlokaal' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB

Slide 13 - Quiz

Ik kon niet lachen om die grappen
'om die grappen' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB
D
MV

Slide 14 - Quiz

Dat lijkt mij niet handig.
'mij' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB
D
MV

Slide 15 - Quiz

Je moet hem wel zijn boek teruggeven.
'hem' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB
D
MW

Slide 16 - Quiz

Na het eindsignaal dansten de spelers van Italië over het veld.
'Na het eindsignaal' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB
D
MW

Slide 17 - Quiz

Bij deze verschrikkelijke hitte ga ik dat werk niet doen.
'Bij deze verschrikkelijke hitte' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB
D
MW

Slide 18 - Quiz

De roofvogel kon de hagedis niet zien.
'De hagedis' is:
A
VZV
B
LV
C
BWB
D
MW

Slide 19 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling:
A
zegt iets over het gezegde
B
zegt iets over een znw
C
is een zelfstandig zinsdeel
D
geeft antwoord op wie of wat

Slide 20 - Quiz