V5 2.3 de balans

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Stel, je begint een bedrijf dat fietsen verkoopt

Wat heb je allemaal nodig? 

De balans

Op een balans staan voorraadgrootheden: 

je kunt ze meten op een bepaald moment

Op een begroting staan stroomgrootheden: 

kosten en opbrengsten over een

bepaalde periode

Activa

Gebouw

Auto

Kassa

Fietsen

Onderdelen

Kasgeld

Bankrekening

Passiva

Spaargeld (Eigen vermogen)

Lening (vreemd vermogen)

De balans

Balansmutaties

• Een balans laat een momentopname zien.
    Die momentopname is vaker dan 1x
  
  
• Balans per 1 januari, per 1 februari etc. 
  
  
• Die balans verandert door de periode heen met kosten, opbrengsten, uitgaven en ontvangsten. 

Balansmutaties: voorbeelden

• Als de balans verandert, verandert hij
    altijd op (minstens) twee plekken
• Zo blijft de balans ook in de nieuwe situatie in balans

- Op 3 januari wordt er een nieuwe voorraad ingekocht met het geld dat op de bank staat

- Op 6 januari wordt een nieuwe lening afgesloten

Balansmutaties: voorbeelden

9 jan: Er wordt een nieuwe machine gekocht
voor 20 (x1000).

Activa:                                                              Passiva:

Machines +20                                               -      

Geldmiddelen -20

Totaal links +0                                              Totaal rechts +0

Balansmutaties: voorbeelden

20 jan: er wordt 5 (x1000) afgelost op de
hypothecaire lening 

Activa:                                                              Passiva:

                                                    

Geldmiddelen -5                                        VV lang -5

Totaal links -5                                              Totaal rechts -5

Debiteuren en crediteuren

• Soms wordt er ook op rekening gekocht: de producten worden al geleverd maar er is nog niet betaald

• Debiteuren: mensen moeten jou nog betalen voor producten die je al geleverd hebt.

• Crediteuren: jij moet je leveranciers nog betalen voor de producten die je al hebt.

Tijd om het zelf te proberen!

Twee checks voor het lesdoel, twee moeilijkere vragen.

Er wordt een nieuwe auto gekocht van het geld dat op de bank staat.

1. Vaste activa omhoog, geldmiddelen omlaag
2. Vaste activa omhoog, geldmiddelen omhoog
3. Vaste activa omlaag, geldmiddelen omlaag
4. Vlottende activa omhoog, geldmiddelen omhoog

Er wordt een nieuwe lening afgesloten die binnen een jaar moet worden afgelost

1. Geldmiddelen omhoog, VV lang omhoog
2. Geldmiddelen omlaag, VV lang omlaag
3. Geldmiddelen omhoog, VV kort omhoog
4. Geldmiddelen omlaag, VV kort omlaag

Een bedrijf maakt winst en betaalt dit niet direct uit

1. Geldmiddelen omhoog
2. Geldmiddelen omhoog, Vaste activa omlaag
3. Geldmiddelen omhoog, EV omhoog
4. Geldmiddelen omhoog, Voorraad omlaag

Er wordt een nieuwe voorraad ingekocht, en er wordt afgesproken dat het bedrijf later betaalt

1. Vaste activa omhoog, Geldmiddelen omlaag
2. Vlottende activa omhoog, VV lang omhoog
3. Vlottende activa omhoog, VV kort omhoog
4. Vlottende activa omhoog, geldmiddelen omlaag

Aan de slag

Maken opgaven 23 t/m 29

Pas huiswerk voor volgende week donderdag