H4 Kader 2

Welkom allemaal
Pak een pen, rekenmachine en papier er bij.
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom allemaal
Pak een pen, rekenmachine en papier er bij.

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Programma
We gaan een les besteden aan de voorbereiding op onze Praktische opdracht. Die praktische opdracht gaat over het ontwerpen en maken van een reclamecampagne.

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Diapositive

Productie lego:
https://www.youtube.com/watch?v=8OGo9mFZJLw&list=PLn8K0oAkmPKOKrxmhTYwtZ6yFIPEa9HNk


Bedrijfskolom:
https://www.youtube.com/watch?v=SC3ycDzP7zI

Bedrijfskolom suiker: klokhuis
https://www.youtube.com/watch?v=zlV3-E-RPm4



Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Je volgt autorijles. Valt dit onder goederen of diensten?
A
Goederen
B
Diensten

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent volgens
jou produceren?

Slide 6 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het maken van een schoolschrift gebeurt in fasen. Zet de nummers van de volgende productiefasen in de juiste volgorde.

(1) bomen worden omgezaagd – (2) van houtpulp wordt papier gemaakt – (3) hout wordt vermalen – (4) papier wordt bedrukt – (5) papier wordt samengevoegd tot een schrift – (6) papier wordt gesneden.

A
1-2-4-3-6-5
B
1-3-4-2-6-5
C
1-3-2-4-6-5

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel is de totale toegevoegde waarde in de bovenstaande bedrijfskolom van chocolade? Beantwoord in het volgende scherm.

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel is de totale toegevoegde waarde in de bedrijfskolom van chocolade?

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het antwoord op de volgende dia in. Noteer je berekening in je schrift met je antwoord.

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de kostprijs per appeltaart van Bakker Meijer?

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voor de productie van 250 potjes jam hebben Anita en Jan 60 kg aardbeien nodig van € 3,20 per kg. Ze verwerken 40 kg suiker van € 1,85 per kg. Jampotjes kopen ze in voor € 0,38 per stuk. De etiketten kosten bij elkaar € 29. Bereken de kostprijs per potje jam. SCHRIJF JE VOLLEDIGE BEREKENING OP!!

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Antwoord
Totale kosten:
 - aardbeien: 60 × € 3,20 = € 192
 - suiker: 40 × € 1,85 = € 74
 - jampotjes 250 × € 0,38 = € 95
 - etiketten € 29
 Totaal: € 390 = 192 + 74 + 95 + 29
 Kosten per potje jam: € 390 ÷ 250 = € 1,56.

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Totale kosten:
 - aardbeien: 60 × € 3,20 = € 192
 - suiker: 40 × € 1,85 = € 74
 - jampotjes 250 × € 0,38 = € 95
 - etiketten € 29 +
 Totaal: € 390 
 Kosten per potje jam: € 390 ÷ 250 = € 1,56.

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verwarrend..? 
Een winkel is een dienstverlenend bedrijf, maar zij leveren toch geen diensten??

Nee zij leveren zelf een dienst, maar zij verkopen producten. De dienst die zij verlenen is dat wij daar producten kunnen kopen...

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De productiesectoren
Anita en Jan hebben een fruitkwekerij. Bij hun kwekerij hebben ze een winkeltje. Daar verkopen ze vers fruit en eigengemaakte producten, zoals aardbeienjam.

Sleep in de volgende dia de juiste onderdelen van het bedrijf van Anita en Jan bij de juiste productiesectoren.

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Agrarische sector
Industriele sector
Dienstverlenende sector
Ze telen fruit
Ze maken jam
Ze verkopen jam in hun winkel

Slide 26 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

De Leerdoelen van 4.2
Je weet:

  • Hoe je ondernemer wordt
  • Welke productiefactoren er zijn
  • Waarom investeren nodig is
  • Wat concurrenten zijn
  • Hoe je winst of verlies berekent

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ondernemer
Een ondernemer = iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient.


Kan alleen, maar je kunt als ondernemer ook personeel in dienst hebben.

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Productiefactoren
Kapitaal: machines en fabrieken
Arbeid: werk van mensen
Natuur: grondstoffen
(Ondernemerschap)

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke productiefactor is dit?
Graan om brood te bakken
A
kapitaalgoederen
B
arbeid
C
natuur
D
kapitaal

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Weke productiefactor is dit:
Broodbakmachine
A
natuur
B
kapitaalgoederen
C
arbeid
D
kapitaal

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Noem een grondstof voor een hamburger.

Slide 32 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is investeren ook alweer?

Slide 33 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Als het slecht gaat met een bedrijf zal het niet zo gauw investeren. Leg dit uit

Slide 34 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Concurrenten:
Bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren. 

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Match de concurrenten met elkaar

Slide 36 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Winst of verlies
Winst --> Het geld dat overblijft nadat je de kosten hebt betaald. 

Winst = Opbrengsten - kosten

Als je meer kosten maakt dan opbrengsten maak je verlies

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Reisbureau Najib organiseert een studiereis naar Praag. De kosten van de reis bedragen € 18.000.
De 45 deelnemers aan de reis betalen € 475 per persoon. Bereken de winst.

Slide 38 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Je hebt voor €3014,- Snorkels verkocht.
Je hebt ze gekocht voor € 3129,-
Hoe groot is je winst/verlies?

Slide 39 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe bereken je de winst?
A
Winst = Opbrengsten + Kosten
B
Winst = Opbrengsten
C
Winst = Opbrengsten/Kosten
D
Winst = Opbrengsten - Kosten

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan de slag
Maken herhalingsopdrachten H4.1 + H4.2 (blz. 120)

       minuten de tijd.

Je werkt zelfstandig in stilte.

Als je een vraag hebt dan steek je je hand op.

Slide 41 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Afsluiting
Succes met het leren voor het SO, mocht je nog een vraag hebben mag je altijd een berichtje sturen via Teams.

Slide 42 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions