2H

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

2 havo

Voorbereiding toetsweek

Vandaag:

Werkblad 'een vraag stellen'

Lesson up les. 

Oefentoets zelfstandig maken. 

Maak de zin op twee anderen manieren vragend:
Tu es malade?

Tu es malade?

1. Est-ce que tu es malade?

2. Es-tu malade?

Maak de zin op twee andere manieren vragend:
Tu fais du sport quand?

Tu fais du sport quand?

Quand est-ce que tu fais du sport?

Quand fais-tu du sport?

waar

wanneer

wie

hoeveel

waarom

wat

où

quand

comment

qui

combien

pourquoi

qu'est-ce que 

Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir (kunnen) in de juiste tijd in:

1. Tu(présent)_______ avoir mon livre.
2. Nous (présent)_______aller au cinéma.

Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir (kunnen) in de juiste tijd.

1. Sana, elle (passé composé)_____ participer au match de foot hier?
2. Oui, Sana et sa soeur__________ (passé composé) participer.

Le verbe pouvoir

--> Kunnen

Moet je kennen in de présent+ passé composé. 

Maak de volgende zin ontkennend. Gebruik de ontkenning tussen haakjes.
1. Adèle et Emma peuvent faire du sport. (niet)

Elles ont dit. (niets)

Nous gagnerons le match. (nooit)

Je sais comment faire. (niet meer)

Vragen?

Au travail: oefenen voor de oefentoets.