Verwijswoorden (dat, die, wat)
1 / 14
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden.
Haar verwijst naar:
Haar verwijst naar:
_____
A
Die generatie
B
wensen
C
rekening houden
D
met haar wensen rekening houden
Slide 3 - Quiz
Roken kan schadelijk voor je gezondheid zijn: daar kun je kanker van krijgen.
Daar ... van verwijst naar:
Daar ... van verwijst naar:
___________
A
Roken
B
schadelijk
C
voor je gezondheid
D
Roken kan schadelijk voor je gezondheid zijn
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Vul een passend verwijswoord in:
Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.
Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.
Slide 8 - Question ouverte
Vul een passend verwijswoord in:
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.
Slide 9 - Question ouverte
Vul een passend verwijswoord in:
De voetbalscheidsrechter was partijdig, ____ ik niet eerlijk vond.
De voetbalscheidsrechter was partijdig, ____ ik niet eerlijk vond.
Slide 10 - Question ouverte
Heb jij ___ dat je moet maken al af?
A
de opdracht
B
het werkstuk
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Diapositive
Schrijf drie dingen
op die je deze les
hebt geleerd.
op die je deze les
hebt geleerd.
Slide 13 - Question ouverte
Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.
hebt begrepen.
