onderbouw 15-06

Mevrouw de Cuba
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Mevrouw de Cuba

Slide 1 - Diapositive

Groep 3

Slide 2 - Diapositive

Los posesivos

Wat zijn bezittelijk voornaamwoorden? 

bezittelijk voornaamwoorden

Slide 3 - Diapositive

Bezittelijke voornaamwoorden
enkelvoud
meervoud
mi libro
mis libros
tu  ...
tus   ...
su...
sus...
nuestro amigo
nuestra amiga
nuestros amigos
nuestras amigas

vuestro...
vuestra...
vuestros...
vuestras...
su...
sus...
Bezittelijk voornaamwoorden

Slide 4 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Diapositive

  • Je kijkt naar het zelfstandig naamwoord wat achter het bezittelijk voornaamwoord staat. 
  • Is het zelfstandig naamwoord meervoud, dan is ook het bezittelijk voornaamwoord meervoud.
  • Bij nuestro/-s en vuestro/-s verandert het in nuestra/-s en vuestra/-s als het zelfstandig naamwoord wat erachter komt vrouwelijk is. 

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in, in de zin:

".... (mijn) pantalones son rojos."
A
Nuestro
B
Mis
C
Mi
D
Nuestros

Slide 8 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
Kies het juiste woord:
Yo vivo con _______tíos.
A
mi
B
sus
C
su
D
mis

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in

¿Estás contento con ______ regalo?
A
tu
B
tus

Slide 10 - Quiz

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort er op de plek in de zin?
_____ (hun) padres son colombianos.
A
Vuestros
B
Su
C
Sus
D
Nuestros

Slide 11 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord.
Kies het juiste woord:

_________apartamento está en una calle tranquila.
A
nuestra
B
nuestro
C
nuestros
D
nuestras

Slide 12 - Quiz

El futuro inmediato
Waarvoor gebruik  je deze?

Slide 13 - Diapositive

¿COMO FUNCIONA EL FUTURO INMEDIATO EN ESPAÑOL?

Slide 14 - Diapositive

Ir + a + infinitivo
Yo
voy
vas
Él/ Ella/ Usted
va
Nosotros/-as
vamos
Vosotros/-as
vais
Ellos/ Ellas/ Ustedes
van
+ A
+ infinitivo

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

¡A trabajar!

Slide 17 - Diapositive

groep 2

Slide 18 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord
  • Wanneer gebruik je het bijv. nw?
  • Mensen/dingen beschrijven
  • Plek: altijd achter het zelfstandig naamwoord, tenzij je het over een hoeveelheid hebt
  • Clara tiene una casa bonita
  • Tengo una falda azul
  • Tengo poco dinero
  • Mi hermana tiene muchos deberes

Slide 19 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord
  • De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Zelfstandig naamwoorden in bovenstaande zinnen?
  • De mannelijke bijvoeglijk naamwoorden eindigen op een –o. Bij de vrouwelijke vorm verandert de -o in een –a. In het meervoud komt er een –s achter.
  • Bonito --> bonita
  • Bonitos--> bonitas

Slide 20 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan, aan:
A
zowel geslacht (m/v) van het zelfstandig nw als enkelvoud/meervoud
B
het bijvoeglijk naamwoord past zich nooit aan
C
alleen aan het geslacht (m/v) van het zelfstandig nw
D
alleen aan het enkelvoud/meervoud van het zelfstandig naamwoord

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Vidéo

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in deze zin
A
Tengo deberes muchos
B
Tengo mucho deberes
C
Tengo muchos deberes
D
Tengos muchos deberes

Slide 23 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord:

Mi armario es...
A
rojo
B
roje
C
rojas
D
rojos

Slide 24 - Quiz

Gramática: het bijvoeglijk naamwoord

Mi habitación es ...
A
amarillo
B
amarille
C
amarilla
D
amarillos

Slide 25 - Quiz

Es una casa ...
A
bonito
B
bonita
C
bonitos
D
bonitas

Slide 26 - Quiz

Son unas iglesias ...
A
antiguo
B
antigua
C
antiguos
D
antiguas

Slide 27 - Quiz

Es un perro ...
A
pequeño
B
pequeña
C
pequeños
D
pequeñas

Slide 28 - Quiz

Son unas maletas ...
A
caro
B
cara
C
caros
D
caras

Slide 29 - Quiz

Groep 1

Slide 30 - Diapositive

Verbos regulares

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

VIVO
VIVES
VIVE
VIVIMOS
VIVEN
VIVÍS

Slide 33 - Question de remorquage


Yo (hablar) .... español.
A
hablamos
B
habláis
C
hablo
D
hablas

Slide 34 - Quiz


Carmen y tú (comer) ... patatas fritas.


A
comen
B
coméis
C
comemos
D
comes

Slide 35 - Quiz


Carmen y Rosa (vivir) ... en Sevilla.
A
vivimos
B
vivís
C
viven
D
vivo

Slide 36 - Quiz

hablo
trabajan
estudia
vivís
comes
leemos
yo
nosotros
ellos
vosotros
él

Slide 37 - Question de remorquage

estudiar
nosotros
A
estudian
B
estudiamos
C
estudio
D
estudias

Slide 38 - Quiz

trabajar
ellos
A
trabajas
B
trabajo
C
trabajan
D
trabaja

Slide 39 - Quiz

comer

A
comes
B
coméis
C
como
D
comen

Slide 40 - Quiz

vivir
yo
A
viven
B
vivo
C
vivís
D
vive

Slide 41 - Quiz

Weet ik nu hoe ik de werkwoorden in het Spaans kan vervoegen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Sondage