Economie & Handel: Gewichten les 2

Praktisch rekenen bij Economie & Handel: Wegen en gewichten les 2
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomiePraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Praktisch rekenen bij Economie & Handel: Wegen en gewichten les 2

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Weet je nog????

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

GRAM
1000 g = 1 kg
afkorting = g
doosje aardbeien
kruiden en specerijen
vleeswaren
keukenweegschaal
groente
gewichtjes 

Slide 5 - Diapositive

1 Kilo bestaan dus uit 1000 gram

Dus 1000 simkaartjes 
weegt evenveel 
als een pak meel 
van 1 kilogram. 

Slide 6 - Diapositive

KILOGRAM
1000 g = 1 kg
afkorting = kg
zak appels
personen
vlees
personenweegschaal
gewichtheffen

Slide 7 - Diapositive

0

Slide 8 - Vidéo

We gaan nu oefenen

Slide 9 - Diapositive

Het metriekstelsel van de gewichten

Slide 10 - Diapositive

Wat is de afkorting van kilogram?
A
kilo
B
gram
C
g
D
kg

Slide 11 - Quiz

Wat is de afkorting van gram?
A
g
B
gr
C
gram
D
kilo

Slide 12 - Quiz

Hoeveel gram is een kilogram?
A
1
B
10
C
100
D
1000

Slide 13 - Quiz

Hoeveel kilogram is 1000 gram?
A
1
B
10
C
100
D
1000

Slide 14 - Quiz

Wat weegt ongeveer 1 kilogram?
A
Kuikentje
B
Laptop
C
Fiets

Slide 15 - Quiz

Wat weegt ongeveer 1 gram?
A
Punaise
B
Tekkel
C
Ananas

Slide 16 - Quiz

Wanneer gebruik je een keuken weegschaal?
A
Als ik wil weten hoe zwaar ik ben.
B
Als ik wil weten hoeveel melk ik nodig heb voor pannenkoeken.
C
Als ik wil weten hoeveel gram meel ik nodig heb voor een taart.
D
Als ik wil weten hoe zwaar mijn koffer is.

Slide 17 - Quiz

Wat voor soort weegschaal is dit?
Kies twee antwoorden.
A
keukenweegschaal
B
digitale weegschaal
C
personenweegschaal
D
analoge weegschaal

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Lien

Wat geeft deze weegschaal aan?
A
70 kg
B
80 kg
C
75 kg
D
76 kg

Slide 20 - Quiz

Hoeveel weegt dit
 samen?
A
1000 g
B
100 g
C
500 g
D
250 g

Slide 21 - Quiz

Wat is zwaarder?
A
zak appels
B
pak melk

Slide 22 - Quiz

Wat is gelijk aan 0,5 kg?
A
5 g
B
50 g
C
500 g
D
5000 g

Slide 23 - Quiz

Wat is gelijk aan 1,5 kg
Kies twee antwoorden.
A
1 kg en 500 g
B
1 kg 50 g
C
15 kg
D
1500 g

Slide 24 - Quiz

Wat is gelijk aan 2,1 kg?
A
21 g
B
210 g
C
2100 g
D
21000 g

Slide 25 - Quiz

Wat is gelijk aan 3800 g?
A
3,8 kg
B
38 kg
C
0,38 kg
D
380 kg

Slide 26 - Quiz

Welk gewicht moet er
op de weegschaal?
A
28,50 KG
B
0,258 KG
C
2,850 KG

Slide 27 - Quiz

Hoeveel weegt ongeveer een kind van 8 jaar?
A
10 kg
B
30 kg
C
50 kg
D
70 kg

Slide 28 - Quiz

Hoeveel weegt ongeveer een potlood?
A
10 g
B
0,5 kg
C
100 g
D
1 kg

Slide 29 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van licht naar zwaar?
A
iPad, reep, stiften, puntenslijper
B
puntenslijper, stiften, iPad, reep
C
puntenslijper, stiften, reep, iPad
D
stiften, puntenslijper, reep, iPad

Slide 30 - Quiz

Hoeveel zou deze auto wegen?
A
1200 kg
B
600 kg
C
2200 kg
D
4000 kg

Slide 31 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van zwaar naar licht.
A
zitzak, fiets, spacescooter, laptop
B
laptop, spacescooter, zitzak, fiets
C
fiets, zitzak, laptop, spacescooter
D
fiets, zitzak, spacescooter, laptop

Slide 32 - Quiz

23 gram kan je ook zo schrijven:
0, 23 kg
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Vidéo

Praktische toets

Slide 35 - Diapositive

Zoek 3 dingen in de klas die 1 kg wegen.
Maak een foto met het gewicht erbij.
Plaats de foto hier

Slide 36 - Question ouverte

Hoeveel schroeven zijn er nodig voor 1 kg?

Slide 37 - Question ouverte

Hoeveel schroeven zijn nodig om een gewicht te krijgen van 500gr?

Slide 38 - Question ouverte

Wat weegt 1 schroef?

Slide 39 - Question ouverte

Wie heeft de zwaarste rugzak?

Slide 40 - Question ouverte

Wat weegt een telefoon?

Slide 41 - Question ouverte

Wat vonden jullie van deze les? Geef een tip en een top.

Slide 42 - Question ouverte