Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
4. oefenen alles
Slide 1 - Diapositive
Welke functie heeft een sociale institutie?
A
Het socialiseren van individuen
B
Het bevorderen van individualisme
C
Het beschermen van de natuur
D
Het genereren van winst
Slide 2 - Quiz
Welk effect kan een negatieve sanctie hebben?
A
Afname van ongewenst gedrag.
B
Versterking van toekomstige overtredingen.
C
Toename van gewenst gedrag.
D
Neutralisatie van de gevolgen van een overtreding.
Slide 3 - Quiz
Kunnen waarden veranderen?
A
Nee, ze zijn altijd hetzelfde.
B
Ja, ze kunnen veranderen over tijd.
Slide 4 - Quiz
Wat is een kenmerk van een subcultuur?
A
Uniformiteit in gedrag
B
Gebrek aan sociale interactie
C
Afzonderlijke symbolen en stijlen
D
Conformiteit aan de dominante cultuur
Slide 5 - Quiz
Wat kan een pullfactor zijn voor migranten?
A
Beperkte culturele diversiteit
B
Ongunstig klimaat
C
Hoge belastingen
D
Politieke vrijheid
Slide 6 - Quiz
Wat is een mogelijke reden voor het invoeren van protectionistische maatregelen?
A
Stimuleren van economische groei
B
Verlagen van prijzen voor consumenten
C
Beschermen van binnenlandse industrieën en werkgelegenheid
D
Vergroten van internationale handel
Slide 7 - Quiz
Wat is het doel van een narratief?
A
Het presenteren van wetenschappelijke feiten.
B
Het vertellen van een mop.
C
Het overbrengen van een boodschap of emotie.
D
Het beschrijven van een landschap.
Slide 8 - Quiz
Welke gevolgen kan polarisatie hebben in een samenleving?
A
Versterking van saamhorigheid, bevordering van begrip en verbetering van samenwerking.
B
Toename van spanningen, vermindering van vertrouwen en verslechtering van communicatie.
C
Vermindering van conflicten, bevordering van harmonie en verbetering van solidariteit.
D
Versterking van diversiteit, bevordering van tolerantie en verbetering van sociale cohesie.
Slide 9 - Quiz
Wat is de contacttheorie?
A
Een theorie die stelt dat intergroepscontact vooroordelen kan verminderen.
B
Een theorie die stelt dat intergroepscontact alleen vooroordelen tussen individuen kan verminderen.
C
Een theorie die stelt dat intergroepscontact geen invloed heeft op vooroordelen.
D
Een theorie die stelt dat intergroepscontact vooroordelen kan versterken.
Slide 10 - Quiz
Wat zijn mogelijke gevolgen van gentrificatie?
A
Verhoging van de veiligheid, grotere diversiteit aan voorzieningen, en stimulering van lokale economie.
B
Toename van sociale cohesie, afname van segregatie, en behoud van sociale diversiteit.
C
Verdringing van oorspronkelijke bewoners, stijgende huizenprijzen, en verlies van lokale cultuur.
D
Verbetering van de leefbaarheid, economische groei, en meer sociale voorzieningen.
Slide 11 - Quiz
Wat is het belangrijkste kenmerk van habitus?
A
Het is aangeboren en onveranderlijk.
B
Het is onbewust en geïnternaliseerd.
C
Het is afhankelijk van individuele keuzes.
D
Het is aangeleerd en bewust.
Slide 12 - Quiz
Wat is de definitie van essentialisme?
A
De overtuiging dat essentiële eigenschappen alleen bij dieren voorkomen.
B
De overtuiging dat essentiële eigenschappen kunnen veranderen.
C
De overtuiging dat mensen geen essentiële eigenschappen hebben.
D
De overtuiging dat mensen bepaalde essentiële eigenschappen hebben.
Slide 13 - Quiz
Wat is het doel van de intersectionaliteitsbenadering?
A
Het versterken van bestaande hiërarchieën
B
Inzicht krijgen in de complexe interacties van onderdrukking
C
Het benadrukken van individuele verantwoordelijkheid
D
Het creëren van nieuwe sociale normen
Slide 14 - Quiz
Hoe kan iemand cultureel kapitaal vergroten?
A
Cultureel kapitaal kan worden vergroot door het hebben van een groot sociaal netwerk.
B
Cultureel kapitaal kan worden vergroot door het volgen van politieke nieuwsberichten.
C
Cultureel kapitaal kan worden vergroot door het sparen van geld.
D
Cultureel kapitaal kan worden vergroot door het actief deelnemen aan culturele activiteiten zoals het bezoeken van musea, het lezen van boeken en het bijwonen van theater- of muziekvoorstellingen.
Slide 15 - Quiz
Wat is intergenerationele mobiliteit?
A
De mate waarin kinderen een andere sociaaleconomische positie innemen dan hun ouders.
B
De mate waarin kinderen dezelfde sociaaleconomische positie innemen als hun ouders.
C
Het verplaatsen van mensen tussen verschillende generaties.
D
Het overdragen van goederen en eigendommen van ouders op kinderen.
Slide 16 - Quiz
Wat is een kenmerk van een liberale visie?
A
Gelijke uitkomsten voor iedereen ongeacht inspanning.
B
Sterke overheidscontrole en beperkte individuele verantwoordelijkheid.
C
Vertrouwen in de eigen verantwoordelijkheid van mensen.
D
Sterke sociale cohesie en collectieve verantwoordelijkheid.